Grote Noord – Roode Steen (fase 1)
Van 22 augustus t/m 13 oktober 2000 vond in de binnenstad van Hoorn een opgraving plaats op een terrein, waar enkele maanden van tevoren het Winston bioscooptheater was afgebrand. Het terrein is gelegen op de hoek van het Grote Noord en de Rode steen. Het onderzoek werd uitgevoerd door de archeologische dienst van de gemeente Hoorn met medewerking van een veldarcheoloog van een archeologisch projectbureau en leden van de AWN-afdeling Hoorn. Het gehele bioscoopcomplex nam een rij van vier oorspronkelijke huispercelen aan het Grote Noord in beslag. Na de brand werd een gedeelte hiervan wegens acuut instortingsgevaar gesloopt, waardoor twee van de vier percelen vrij kwamen voor archeologisch onderzoek. Inmiddels is besloten om binnen afzienbare tijd ook de resterende opstallen te slopen, zodat een vervolgonderzoek op de andere percelen mogelijk zal zijn. De rode steen is van oudsher een marktplaats, die volgens de overlevering omstreeks 1300 ontstaan zou zijn vij de plek waar een veenriviertje via een sluis de Westfriese Omringdijk passeerde. Bij deze sluis eindigde tevens een weg uit het achterland. In het huidige stratenplan van de stad zijn deze elementen respectievelijk te herkennen als de straten Gouw-Nieuwstraat-Kerkstraat, West-Grote Oost-Kleine Oost en Kleine Noord-Grote Noord. De uitwerking van het onderzoek is nog in volle gang.
De vroegste sporen van menselijke activiteit die op het terrein zijn aangetroffen, dateren uit het begin van de 13e eeuw. Het betreft een min of meer west-oost lopende kavelsloot met een dwarsslootje uit de pre-stedelijke ontginningsfase. De indruk bestaat dat deze sloten na ongeveer 50 jaar gedempt zijn.
Vervolgens vestigden zich de eerste bewoners op het terrein, getuige de schamele resten van een houten opstal, die op het meest zuidelijke van de twee percelen zijn blootgelegd. Opmerkelijk is dat deze behuizing nog niet direct aan het Grote Noord was gelegen, maar ca. 15 meter van deze weg was verwijderd. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn, dat deze weg van iets latere datum is. Tussen de resten van de behuizing lag een aantal geheel of goeddeels complete potten, die de indruk wekken dat de eigenaars ervan hals over kop hebben moeten vertrekken, waarschijnlijk vanwege wateroverlast. Het is bekend dat in de 13e eeuw en de 14e eeuw de Zuiderzee herhaaldelijk voor overstromingen en landverlies heeft gezorgd. Aangenomen wordt dat het Hoornse Hop op deze wijze in de loop van de 14e eeuw ontstaan is. Aan het eind van de 13e eeuw was de wateroverlast in ieder geval zodanig, dat men een circa 1 meter hoge terp moest opwerpen om het terrein weer voor bewoning geschikt te maken. Het vrijwel vondstenloze pakket lijkt door te lopen over beide percelen en in vrij korte tijd te zijn opgebracht. De indruk bestaat dat deze eerste terpophoging met plaggen was afgedekt.
Op het noordelijke van de twee onderzochte percelen werd omstreeks 1300 een huis gebouwd. Het had wanden van vlechtwerk, afgestreken met leem. De voorgevel, die moet hebben gegrensd aan het Grote Noord en de noordelijke zijgevel konden vanwege instortingsgevaar van de belendende bebouwing niet worden blootgelegd. De zuidelijke zijgevel liep evenwijdig aan de richting van het verkavelingssysteem. In tegenstelling tot wat veelal gebruikelijk is, vormden de dichtgegooide sloten dus niet de basis voor de latere perceelgrenzen. De achterwand van het huis was circa 9 m van de rooilijn langs het Grote Noord verwijderd. De breedte kan worden geschat op circa 5 meter. De zuidelijke gevel was aan de achterzijde nog circa 2 m verder te volgen, hetgeen kan duiden op zowel een apart achtervertrek als een half open berging. Achter in de grote ruimte bevond zich een centrale haardvloer van bakstenen. Op het achtererf werden enkele nestkuilen aangetroffen. Of op het belendende perceel aan de zuidzijde ook al een huis stond, is zeer de vraag. De resten van een oud loopvlak en enkele willekeurig verspreide paaltjes en plankjes vormen daarvoor niet voldoende bewijs.
Gescheiden van het huis met de vlechtwerkwanden door een ophogingspakket, bevond zich aan de zuidzijde van het noordperceel een rij dikke korte eiken palen, die behoord zullen hebben tot de zijgevel van een houten huis. Andere overblijfselen, die dit vermoeden kunnen ondersteunen, zoals resten van vloeren, een haardplaats of een achterwand ontbreken echter. Een van deze palen is volgens een dendrodatering afkomstig van een ei die in het voorjaar 1312 is geveld. Een rij van vergelijkbare palen bevond zich langs de noordgrens van het zuidperceel. Ze vormden de noordelijke zijgevel van een houten huis, dat direct aan het Grote Noord was gelegen. Het had een lengte van circa 8 m. De achtergevel bestond uit enkele verticale balken, waartegen horizontale waren aangebracht. Omdat de zuidgevel langs de Rode Steen niet kon worden blootgelegd, moet de breedte geschat worden op circa 5 tot 5,5 m. Hoewel de aanwezigheid van een tussenwand niet overtuigend kon worden aangetoond, was de ruimte in het huis waarschijnlijk verdeeld in een voor- en achtervertrek. Het voorste gedeelte was vermoedelijk geplaveid met veldkeitjes, gelegen op een ondergrond die was verstevigd met turven. Ter hoogte van het achtervertrek bevonden zich de verspitte resten van een onderlaag van klei voor een vloer. Van twee palen van de noordelijke zijgevel is een dendrodatering bekend in het najaar of de winter van 1323/24. Tegelijkertijd met de (huis?) constructie die zich op het noordperceel bevond, is het huis door brand verwoest.
De indruk bestaat dat op het zuidperceel na de brand direct nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Voor het noordperceel lijkt dat eveneens het geval, al kan hier alleen een rij nieuwe palen tussen de afgebrande exemplaren worden onderscheiden. De noordelijke zijgevel van het nieuwe huis bestond uit twee lange aan elkaar gekoppelde horizontale balken, die op regelmatige afstand ondersteund waren door korte dwarsbalken. Hierop hadden de staanders van het dak gerust. Waarschijnlijk moet aan een vakwerkconstructie worden gedacht. Een vergelijkbare constructie, door een dendromonster te dateren in het begin van de 14e eeuw, is aangetroffen tijdens een archeologisch onderzoek op een terrein op de hoek van het West en de Kleine havensteeg, niet ver van de Rode Steen. De achtergevel bestond oorspronkelijk uit een wand van horizontale planken. Het huis had een lengte van ongeveer 9 m en een breedte van ruim 5 m. Er waren twee vertrekken, gescheiden door een houten wand. In het achterste vertrek, met een lengte van circa 3,5 m was het restant van een bakstenen vloer aanwezig. Wellicht bevond zich hierin oorspronkelijk een haardplaats.
In de loop van zijn bestaan is het his verbouwd. Hierbij werden de houten wanden van het achtervertrek, en mogelijk ook die van de achtergevel vervangen. Aan de zuidzijde ervan is bovendien een gangetje te onderscheiden. Ook in deze bouwfase lijkt de achterruimte opmerkelijk genoeg geen haardplaats te hebben gehad. Wel bevond zich een haard midden in het voorvertrek. In de noordwesthoek was bovendien een kleine stookplaats, waarbij de resten van een blaasbalg zijn gevonden. Ook werd allerlei schroot en grote hoeveelheden ijzerslakken in en bij het huis aangetroffen, zodat mag worden geconcludeerd dat het gedurende de tweede bouwfase werd bewoond door een smid. Naar het afval van deze smid te oordelen, was hij gespecialiseerd in zaken voor ruiters en paarden, zoals paardentuig, hoefijzers en ruitersporen. Bijzonder is dat in zijn werkplaats eveneens leer werd bewerkt: er zijn veel afsnijdsels en ander leerafval gevonden. Ook hier lag de nadruk duidelijk op paarden. Dat beide ambachten tegelijk werden uitgevoerd, wordt bewezen door de talrijke stukjes metalen beslag die los of bevestigd op riemen en andere leren voorwerpen werd aangetroffen. Of de smid een gecombineerd beroep uitoefende, of dat hij met een ‘compagnon’ samenwerkte is niet duidelijk. Zowel van de lange balkfundering van het huis als van een van de nieuwe palen langs de zuidgrens van het noordperceel zijn dendrodateringen bekend tussen 1324 en 1329. Hieruit zou men kunnen concluderen dat de brand die de nieuwbouw op beide percelen tot gevolg had, omstreeks 1330 heeft plaatsgevonden. Voor het huis met de palenfundering op het zuidperceel betekend dit een bestaansduur van slechts enkele jaren.
Vlak achter het huis met de balkfundering bevond zich aan de voet van de terp een houten stal van ongeveer 7 m lang en ruim 5 m breed. Ter weerszijden van de west-oost lopende mestgoot bevonden zich vermoedelijk veeboxen die door wandjes van vlechtwerk van elkaar waren gescheiden. Hoewel diverse dendrodateringen van de stal bekend zijn (van 1304 tot 1311), geven deze weinig duidelijkheid over de bouwdatum. Een funderingspaal leverde bovendien de datering ‘na 1358’ op. Op he teerste gezicht lijkt de stal dus al uit de eerste kwart van de 14e eeuw te stammen en zou deze behoord kunnen hebben bij het huis met de zware palenfundering, of zelfs een (niet meer goed te traceren) voorganger daarvan. De veel later gedateerde funderingspaal zou aan een verbouwing of vervanging kunnen worden toegeschreven. Anderzijds is het niet ondenkbaar dat het gebruikte hout ten dele secundair is. In ieder geval moet de stal er nog hebben gestaan ten tijde van het huis met de balkfundering, om uiteindelijk door de brand verwoest te worden.
Na de brand werd op de plaats van de stal een gebouw met bakstenen fundering op spaarbogen gebouwd. Het is niet duidelijk of dit gebouw een aanbouw was van het huis met de lange balkenfundering, of dat het er los van stond. In ieder geval kwam het vloerniveau ongeveer gelijk te liggen. Wellicht had de eerste bouwfase nog een houten opbouw. Bij de bouw had met zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de nog aanwezige funderingspalen van de stal. De spanwijdte van de spaarbogen was zo gekozen, dat de steunpunten van het muurwerk precies boven deze palen waren gelegen. Tussen het muurwerk en de oude funderingspalen was een laag korte slieten aangebracht voor extra versteviging van de ondergrond. Het gebouw had een lengte van circa 7 m en een breedte van circa 5,5 m. Omstreeks 1400 werd het huis met de lange balkfundering vervangen door een bakstenen huis, waarvan men de zijgevels liet aansluiten op het reeds aanwezige achterhuis. De opbouw daarvan werd vervangen door nieuw bakstenen muurwerk. Het achterhuis kreeg een haardplaats met een schouw in de noordwand. Aan de zuidzijde bevond zich een deur. Dit betekend dat hier toen een steeg moet hebben gelopen, aangezien de huidige rooilijn langs de Rode Steen pas omstreeks 1600 is ontstaan.
Het stenen voorhuis had een inpandige gang aan de zuidzijde die toegang gaf tot het achterhuis. Deze was geplaveid met rode baksteen. In het voorvertrek lagen oorspronkelijk plavuizen, gelegd op een bakstenen funderingsvloertje. Voor het overige was van het interieur niets meer over. In totaal was het eerste volledig stenen huis op het zuidperceel ruim 18 m lang en circa 5,5 m breed. Aan het muurwerk van het huis was te zien dat dit in de 16e eeuw volledig vernieuwd is. In het achterhuis kwam een nieuwe houten vloer, die op zware balken rustte. Een nieuwe haard en schouw werden gebouwd op dezelfde plaats als de vorige. De deur in de zuidgevel bleef gehandhaafd. Afgezien van het vernieuwen van de vloeren, bleef in het voorhuis de situatie goeddeels ongewijzigd. Opmerkelijk is de aanwezigheid in deze bouwfase van een centrale stookplaats in het voorvertrek. Vermoedelijk heeft deze te maken met het beroep, dat de eigenaar hier uitoefende. Bij de 16e-eeuwse bouwfase van het huis behoorde een waterput. Een duig van de ton zie zich onder het gemetselde bovendeel bevond heeft als dendrodatering ‘na 1508’. Uitgaande van de gelijktijdigheid van huis en put, zou deze bouwfase dus in de loop van de eerste kwart of het begin van het tweede kwart van de 16e eeuw te plaatsen zijn.
In de 17e en 18e eeuw lijkt het muurwerk van het huis op het zuidelijke perceel nog twee maal vernieuwd te zijn. Ook de vloeren van het voorhuis werden daarbij opgehoogd en van nieuwe plavuizen voorzien. Inwendig werden eveneens veranderingen aangebracht, zoals een meermalen verbouwde kelder aan de noordzijde, halverwege het voor- en achterhuis, en een rookkanaal tegen de noordwand van het voorvertrek. De waterput werd in de 18e eeuw vervangen door een ernaast gebouwde waterkelder. Van een beerput zijn geen sporen gevonden. Vermoedelijk heeft deze zich meer naar achter op het erf bevonden, waar door recente bebouwing alle sporen tot op grote diepte vernield waren.
Op het noordperceel zijn pas uitvoerige sporen vanaf de bouw van het eerste stenen huis, waarschijnlijk omstreeks 1400. De muren waren gefundeerd op in de dwars- en lengterichting gelegen dunne stammetjes en slieten van elzen en berken, die op hun beurd op ingeheide korte dunne palen rustten. Het voorhuis had een lengte van ongeveer 9,5 m. Het vermoeden bestaat dat het een gezamenlijke zijmuur had met het huis aan de noordzijde. Achter het stenen voorhuis bevond zich een driekwart stenen achterruimte van +/- 5,5 m lang en ruim 4 m breed. De achtergevel daarvan liep ongeveer gelijk met de achtergevels van de beide belendende huizen. De zuidwand van deze ruimte was nog van hout. Tussen deze houten wand en de zijmuur van het huis op het zuidperceel liep vanuit het voorhuis een smal met veldkeien geplaveid straatje. Achter het huis aan de noordzijde was een houten beerbak met een secreet gebouwd. Van het huis gescheiden door een ruime binnenplaats bevond zich een lager gelegen stenen gebouw van circa 5,5 m breed. De lengte ervan kon door de aanwezigheid van belendende bebouwing niet worden vastgesteld. Een houten trap, direct gelegen naast het met veldkeien geplaveide straatje, gaf vanaf de binnenplaats toegang tot het gebouw. Opmerkelijk is dat de oriëntatie van dit gebouw overeenkomt met die van de huizen aan de Kerkstraat, waarvan de erven aan de achterzijde grenzen aan die van de huizen aan het Grote Noord. Tussen beide rijen percelen bevindt zich een ‘knik’, veroorzaakt door het feit dat de Kerkstraat in meer noordoostelijke richting loopt. Op de eerste kadastrale kaart van 1823 is echter te zien, dat het betreffende erf in tegenstelling tot de huidige situatie, toen nog enkele meters voorbij de ‘knik’ doorliep in de richting van de Kerkstraat, waardoor de afwijkende oriëntatie eenvoudig te verklaren is. Vermoedelijk heeft het gebouw een opslagfunctie gehad. Op een dieper niveau onder het muurwerk werd het skelet van een paard aangetroffen, dat in de 14de eeuw zo ver mogelijk op het achtererf begraven was.
In de loop van de tweede helft van de 15de eeuw werd de houten beerbak vervangen door een gemetselde dubbele beerput, waarvan de noordelijke helft voor het huis van de buren was bestemd. Het huis zelf moet bij die gelegenheid eveneens grotendeels vernieuwd zijn. De achtergevel van het voorhuis werd weggebroken en vervangen door een nieuwe muur. Aan de zuidgevel werd een smallere muur gebouwd, die aansloot op een nieuwe achtergevel, vlak achter de oude. De houten wand die het achtervertrek van het straatje scheidde, werd in steen opgetrokken. Door deze verbouwingen kwam het keienstraatje ten dele inpandig te liggen. In de noordwand van het achtervertrek werd een haardplaats met een schouw gemaakt. De vloer van het vertrek werd voorzien van plavuizen. Vermoedelijk wegens verzakking werd het gebouw op het achtererf afgebroken. Een centrale stookplaats achter in het voorvertrek heeft waarschijnlijk te maken gehad met het ambacht van de eigenaar.
In de 17de eeuw heeft het huis wederom een grondige verbouwing ondergaan, waarbij de muren goeddeels vernieuwd zijn. Tevens werden de vloeren verhoogd en in het achtervertrek werd de haardplaats vernieuwd. Achter in het voorvertrek werd tegen de noordgevel een keldertje aangelegd.
Een tweede keldertje aan de noordzijde van het voorvertrek dateert vermoedelijk uit de 18de eeuw. Vlak achter het huis werd een waterkeldertje aangelegd. Een tweede waterkelder aan de noordzijde van het erf stamt uit de 19de eeuw. In de loop van deze eeuw werden beide panden samengevoegd en doorgebroken ten behoeve van de vestiging van een koffiehuis. In de 20er jaren van de 20ste eeuw tenslotte, werd dit koffiehuis afgebroken om plaats te maken voor het Winston bioscooptheater, Een Grand Café zal in de toekomst diens opvolger zijn.
Download hier het verslag over het botmateriaal
In het volgende artikel is ook meer te lezen over dit project:
Walle-van der Woude, T.Y. van de, 2007: ‘Draken en basilisken’ in: C. Schrickx e.a., Hoogtepunten uit Hoornse bodem, 19-23.