Bij het bouwrijp maken van het plangebied Blokweer werd bij het graven van een nieuwe sloot aardewerk uit de 15de en 16de eeuw gevonden, alsmede diverse bouwfragmenten. Hieronder bevond zich een zandstenen sluitsteen van een poort met daarop in reliëf een schild met de afbeelding van het Heilig Hart, doorboord door twee pijlen. Daaronder is, nog duidelijk zichtbaar, het Alziend Oog geschilderd. Het direct na de vondstmelding gerezen vermoeden, dat het hier resten van het middeleeuwse klooster Nieuwlicht betrof, bleken juist. Bij de graafwerkzaamheden had men zonder het te vermoeden nog juist de oorspronkelijke omgrachting van het klooster aangesneden.
Het Regulierenklooster ‘Onze-Lieve-Vrouwe-ten-Nieuwlicht’ werd gesticht in 1392 en behoorde tot het kapittel van Windesheim. Het werd in 1550 flink uitgebreid en gerenoveerd. Gezien de stijl, waarin de voorstelling op de sluitsteen is uitgevoerd, behoort deze vermoedelijk tot deze latere bouwfase. In 1573 werd het klooster gesloopt, omdat men bang was, dat de Spanjaarden het zouden kunnen gaan gebruiken als uitvalsbasis voor aanvallen op de stad Hoorn. Later is het kloosterterrein nog enkele malen verder afgegraven. Daarbij is in 1834 een plattegrond getekend van de toen nog zichtbare resten. De gedetailleerdheid van de tekening doet echter vermoeden dat ontbrekende gegevens vrijelijk zijn aangevuld. In het begin van de jaren ’50 en in 1978 zijn met deze plattegrond als uitgangspunt op het kloosterterrein kleine opgravingen verricht, die beide zeer weinig resultaat opleverden. De vondsten, die bij het graven van de sloot gedaan werden, waren dan ook niet verwacht. Ze waren aanleiding tot het uitvoeren van een proefonderzoek om vast te stellen in hoeverre toch nog resten van het klooster in de bodem aanwezig zouden zijn, die bij toekomstige bouwactiviteiten bedreigd zouden kunnen worden.
De proefopgraving werd van 9 t/m 24 oktober 2003 uitgevoerd door de archeologische dienst van de gemeente Hoorn, waarbij vier brede sleuven gegraven zijn. Ook bij dit onderzoek werd de plattegrond van 1834 als leidraad gehanteerd. Gebleken is dat van de hoofdingang aan de westzijde van het kloosterterrein de funderingen nog gedeeltelijk in situ aanwezig zijn. Ook van de toegangsbrug werden funderingspalen aangetroffen. Van een muur, die volgens de 19de-eeuwse plattegrond het gehele kloosterterrein zou hebben omgeven, is echter in het geheel niets teruggevonden. Volgens de plattegrond moet het kloosterterrein zowel een buitengracht als een binnengracht hebben gehad. Beide grachten zijn inderdaad vastgesteld. De buitengracht bleek maar liefst een doorsnede van ruim 10 m gehad te hebben. De binnengracht was ca. 2,5 m breed en nog voorzien van een beschoeiing van palen. Met name in de binnenste gracht werd veel sloopafval aangetroffen, waaronder verscheidene fragmenten gebrandschilderd glas en voor deze streken vrij zeldzame ceramiek, zoals voorbeelden van Zuid-Nederlandse majolica. Een andere bijzondere vondst is een ijzeren haardplaat met het wapen van Karel V.
Het klooster moet zijn voorzien van een stelsel van ondergrondse afvoergoten en riooltjes, waarvan er drie tijdens het onderzoek zijn teruggevonden. Een was gemetseld van bakstenen van verschillend formaat en loosde vermoedelijk op de binnengracht. Een tweede gemetseld afvoergootje had een baksteenformaat van 23x12x7,5 cm en kwam via een zinkputje uit op de binnengracht. Ernaast liep tevens een echt riooltje van aan elkaar geschoven ca. 40 cm lange pijpen van roodbakkend aardewerk. Enkele voorbeelden van dergelijke pijpen waren uit de binnenstad van Hoorn reeds bekend, maar omdat het losse vondsten betrof, was de datering tot nu toe geschat op de late 18de of 19de eeuw.
Het proefonderzoek leverde tenslotte de vondst op van twee waterputten, beide gefundeerd op een wagenwiel. De ene put, met een nog aanwezige lengte van ca. 3,70 m, was een echte welput. Onderin werd een vierkante dikke plank aangetroffen, voorzien van een aantal doorboringen. Eronder bleek zich een houten koker van ca. 1 m lengte te bevinden, waardoor het welwater omhoog kwam. De welput stond via een overloop in verbinding met een tweede waterput, ca. 5 m verderop. De verbinding tussen de twee putten bestond uit dezelfde aan elkaar geschoven buizen van aardewerk als die van bovengenoemd riooltje. Concluderend kan gesteld worden dat de plattegrond van 1834 weliswaar in hoofdlijnen lijkt te kloppen, maar dat deze in detail uiterst onbetrouwbaar is. Van het klooster blijkt bovendien nog meer aanwezig te zijn dan tot nu toe op basis van voorgaande kleinschalige onderzoeken op het terrein (zonder gebruik van een graafmachine) werd aangenomen, al betreft het alleen nog resten, die ruimschoots onder het toenmalige maaiveld waren gelegen en sloopafval, dat bij de afbraak in de grachten terecht is gekomen.
Haardplaat van klooster Nieuwlicht
In 2003 heeft een archeologische waarneming plaatsgevonden op het terrein van klooster Nieuwlicht aan de Koewijzend in Blokker, even buiten Hoorn. Hierbij werden funderingen, waterputten en de omgrachting van het klooster blootgelegd. Nieuwlicht was een van de grootste en rijkste mannenkloosters in de 16de eeuw in Nederland. Het heeft bestaan tussen 1392 en 1573. Het volledige klooster is in 1573 gesloopt omdat men bang was dat het als uitvalsbasis door de Spanjaarden zou worden gebruikt. Het terrein bleef vervolgens eeuwenlang een onbebouwd blok land, waarvan onder de inwoners van Blokker bekend bleef dat hier ooit een klooster had gestaan.
In de gracht om het kloosterterrein werd een sterk verroeste ijzeren plaat gevonden. Op basis van de vorm van de plaat en de weinig zichtbare decoraties kon gezegd worden dat het een haardplaat was. De voorstelling op de plaat was onduidelijk. De haardplaat is zorgvuldig gedroogd en opgeborgen in het depot van de gemeente Hoorn, wachtend op schoonmaak en conservering. Dit is in 2009 met veel geduld ter hand genomen, met als resultaat een prachtig rijk versierde haardplaat uit de 16de eeuw.
De haardplaat is gemaakt van gietijzer, maar eigenlijk kan men beter spreken over gegoten ijzer omdat in de 16de eeuw de techniek van ijzer smelten en vervolgens gieten nog in de kinderschoenen stond. Het grote probleem was de beheersing van de juiste hoeveelheid koolstof in het smeltbad. Pas in de 17de eeuw had men dit gietproces volledig onder controle.
Op de haardplaat is het wapen van het keizerrijk van Karel V (1500-1558) afgebeeld. Het wapen wordt vastgehouden door een gekroonde dubbelkoppige adelaar als verwijzing naar het keizerschap. Op het wapen zelf zijn in vereenvoudigde vorm de wapens van de erflanden weergegeven. Tot slot zijn op de haardplaat de zuilen van Hercules te zien. Zij verwijzen naar de bergen aan weerszijden van de Straat van Gibraltar. Deze stonden symbool voor de verbinding tussen de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan. Vanaf de ontdekking van Amerika stonden de zuilen van Hercules ook symbool voor de poort naar de nieuwe wereld. De tekst “PLVS-OVTRE” (plus ultra) op de banderol die de zuilen verbindt, betekent vrij vertaald: “steeds verder”. Dit zuilen en dit devies houden met elkaar verband en drukken de ambitie van Karel V uit een wereldrijk te vormen dat zich uitstrekte tot over de Atlantische Oceaan heen.