In augustus en oktober 2007 werd door Archeologie Hoorn een opgraving uitgevoerd aan de Westerblokker 33 en 35 te Westerblokker. De daar aanwezige bebouwing zou worden gesloopt en plaatsmaken voor een verbindingsweg tussen de nieuwe wijk Bangert en Oosterpolder en de ontginningsas van Westerblokker. Het hiermee gepaard gaande grondverzet vormde een bedreiging voor de aanwezige archeologische waarden.
Westerblokker is gelegen op een fossiele kreekrug, afgedekt door Hollandveen. Op vergelijkbare bodems in de wijdere omgeving bestaat een relatief grote kans op het aantreffen van sporen van bewoning uit de Midden- en Late Bronstijd. In de directe omgeving van Hoorn worden sporen uit deze periode echter zelden aangetroffen. De vondst van een fragment van handgevormde keramiek uit deze periode in de afzettingen van het Hollandveen is naar Hoornse begrippen dan ook een opzienbarende vondst te noemen.
Na de Bronstijd is het terrein lange tijd verlaten. Rond het laatste kwart van de 12de eeuw n. Chr. werd het gebied ontgonnen. Zeer waarschijnlijk werd het terrein tijdens deze ontginningsfase reeds enige decimeters opgehoogd. Hierdoor werd een ‘podium’ gecreëerd, een compacte stevige leeflaag, die beter geschikt was voor de functie van wonen en werken dan het omliggende natte veenlandschap. Uit vondstmateriaal in opeenvolgende waterputten en afval- en mestkuilen kon aansluitende bewoning worden vastgesteld vanaf de late 12de eeuw tot rond het midden van de 14de eeuw. In de daaropvolgende anderhalve eeuw lag het terrein braak. Aanwijzingen voor het formaat, de inrichting en het uiterlijk van de woning(en) waren erg schaars. Vergelijkend onderzoek naar veenontginningsboerderijen in Friesland en Noord- en Zuid-Holland heeft uitgewezen dat in Noord-Holland voornamelijk éénschepige boerderijen voorkwamen met een lengte van circa 17 à 25 meter en een breedte van circa 5 à 6 meter. De schaarse resten die mogelijk met de constructie van deze oudste woningen in verband konden worden gebracht, lijken aan te sluiten bij deze algemene tendensen.
In de eerste helft van de 16de eeuw was het terrein opgedeeld in twee woonerven. Dit blijkt voornamelijk uit de ligging van twee afvalcomplexen aan de zijde van de Westerblokker met een gelijktijdige datering. De erfscheiding tussen de onlangs gesloopte huisnummers 33 en 35 lag precies tussen deze afvalcomplexen. Het lijkt er dan ook sterk op dat de grenzen van de 16de-eeuwse opdeling zijn blijven bestaan tot het moment van de sloop in 2007. De reeds genoemde afvalcomplexen waren vermoedelijk kuilen onder latrines, gelegen aan de oever van een slootje tussen de ontginningsas en de bebouwing van Westerblokker. Het westelijke erf werd rond 1600 waarschijnlijk niet meer bewoond, getuige de afwezigheid van afval uit deze periode binnen dit erf. Het oostelijke erf bleef daarna nog in gebruik. Het formaat, de inrichting en het uiterlijk van de woningen op deze erven konden niet worden gereconstrueerd.
Rond 1700 werd het huis op het oostelijke erf verlaten. De bewoning verschoof in deze periode naar het westelijke erf. Nog steeds tasten we in het duister omtrent de woning. Wel krijgen we een beeld van de inrichting in de vorm van gebroken en afgedankte voorwerpen van keramiek.
In het midden van de 19de eeuw werd de sloot langs de achterzijde van het woonpodium gedempt. De bestaande woning aan de oostzijde van het terrein werd ofwel ingrijpend verbouwd, danwel geheel afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Het bebouwd oppervlak en de inrichting van de woning en het erf konden in grote lijnen worden gereconstrueerd uit de archeologische resten, aangevuld met gegevens uit het moderne kadaster.
In het midden van de 20ste eeuw werd deze woning aan de oostzijde verlengd en opgedeeld in twee min of meer even grote woningen, een twee-onder-één-kap-woning. In deze staat werd de woning nog aangetroffen bij aanvang van de opgraving.
Download hier het volledige rapport