Hoofdstraat 23-29
In mei 2012 werd een archeologische opgraving uitgevoerd aan de Hoofdstraat 23-29 in Bovenkarspel. Dit terrein ligt op nog geen 100 m ten oosten van winkelcentrum Streekhof. Het onderzoek werd uitgevoerd door Archeologie West-Friesland met ondersteuning van vrijwilligers en studenten.
In navolging van het onderzoek aan het belendende perceel, bij multifunctioneel centrum Hét Postkantoor, werden sporen aangetroffen uit de Bronstijd en uit de periode tussen de middeleeuwse ontginningen en de moderne Tijd. De diepste sporen bevonden zich op 2,2 m – NAP, op een diepte van meer dan 2 meter onder het maaiveld.
De oudste sporen komen uit de Midden- en Late Bronstijd. Het gaat onder andere om perceleringsgreppels en een woonstalhuis. Deze boerderij was 5,5 m breed en waarschijnlijk twintig meter lang. De exacte lengte kon helaas niet worden achterhaald omdat een gedeelte hiervan buiten het onderzochte terrein viel. De oriëntatie van de boerderij was noordoost-zuidwest en kwam daarmee goed overeen met de eerder bij het Postkantoor aangetroffen exemplaren. Net ten noorden hiervan werd een curieuze rechthoekige structuur gevonden waarvan de functie nog niet helemaal duidelijk is. Het ging om een structuur die bestond uit ingeslagen dunne staken met elk een diameter van circa 8 cm. Samen vormden zij een plattegrond met een afmeting van ongeveer 5 m breed bij minimaal 11 m lang. Vooralsnog lijken er voor een dergelijke structuur geen parallellen te bestaan. In de uitwerking van het onderzoek, die voor een groot deel nog zal plaatsvinden, zal hier aandacht aan worden besteed.
Uit de Middeleeuwen, vanaf de late 12de eeuw, werden haaks op het lint sloten en greppels teruggevonden die door het inklinken van het veen in de meeste gevallen nog maar gering van diepte waren. Uit deze periode stammen een hoeveelheid rechthoekige kuilen met een venige vulling. Deze kuilen worden vaak in verband gebracht met grondverbeteringen waarbij de opgegraven kalkrijke grond zou worden gebruikt om de zure veengrond enigszins te neutraliseren en daarmee geschikter te maken voor akkerbouw. Sporen van huizen uit de Middeleeuwen werden niet gevonden. De bewoning concentreerde zich waarschijnlijk meer naar het zuiden, dichter op de oude weg.
In de periode die hierop volgde, werden enkele sloten opgegeven en anderen weer opnieuw uitgegraven. Mogelijk had deze veranderende perceelsverdeling te maken met de bouw van een standerdmolen op het terrein. Hiervan werden delen van vier grote bakstenen poeren of teerlingen teruggevonden. Deze slecht gemetselde teerlingen vormden mogelijk een vierkante fundering waarop een korenmolen kan hebben gestaan. Wanneer deze werd gebouwd is niet duidelijk. Op de kaart van Van Deventer uit 1560 is te zien dat er een flink stuk ten zuiden van het terrein (ter hoogte van het huidige treinstation) een molen staat afgebeeld. Mogelijk moest de molen door een toenemende bevolkingsdruk plaatsmaken voor bebouwing. Een andere interpretatie is dat het de poeren van een vroege stolpboerderij vormden.
Van deze bewoningssporen uit de late 16de– en vroeg 17de eeuw, uit de volgende fase werd overigens opvallend weinig teruggevonden. Aan de westzijde werd een zijgevel en een aantal poeren van een huis opgegraven. Aan de achterzijde van dit huis lag een insteekhaven voor een smalle langgerekte praam die toegang had tot de Noordervaart en de rest van het karakteristieke slotenpatroon die de Streek tot aan de ruilverkaveling kenmerkte. De haven was nog geen drie meter breed en bleek enkele malen opnieuw te zijn uitgegraven. Aan de westzijde bezat het een overhangend dak om de schuit droog te houden. In de hierop volgende fase werd de haven naar het noorden toe verlegd en kreeg het huis een uitbouw aan de achterzijde. Wanneer dit precies gebeurde, is nog niet zeker. Daarvoor dient het aardewerk meer gedetailleerd te worden onderzocht.
Na de economische hoogconjunctuur in West-Friesland liepen de gouden tijden vanaf de laat 17de eeuw langzaam af en kwamen veel huizen leeg te staan. Na de sloop hiervan, kreeg het gebied weer een meer agrarische functie. Aan de oostzijde van het onderzochte terrein werden uit deze fase de resten van een stolpboerderij gevonden. Opvallend was dat een deel van de poeren van deze boerderij steunden op de oude teerlingen van de standerdmolen.
Het onderzoek is nog in volle gang en alle hier gepresenteerde resultaten zijn voorlopig. Naast de genoemde sporen werden er opvallend veel waterkuilen en -putten aangetroffen die nog verder uitgewerkt dienen te worden. Uit het geconserveerde oude veenlandschap en het veen uit de middeleeuwse sporen zijn monsters genomen. Deze zullen door Dr. Bas van Geel (Universiteit van Amsterdam) worden onderzocht.
In mei 2012 werd een archeologische opgraving uitgevoerd aan de Hoofdstraat 23 – 29 in Bovenkarspel. In het zuidoostelijke deel van het onderzoeksterrein kwamen vier opmerkelijk zware poeren tevoorschijn. In de eerste instantie werd vanwege het extreme formaat gedacht aan de teerlingen van een standerdmolen. Met deze interpretatie verscheen deze vondst ook in de kroniek van 2012.
Inmiddels is gebleken dat de bouwwerken onderdeel uitmaakten van een stolpboerderij. Een belangrijk argument daarvoor is de ligging van de poeren ten opzichte van elkaar. De poeren lagen in een vierkant terwijl de teerlingen van een standerdmolen altijd in een kruisvorm liggen. Uit analyse van andere archeologisch- en bouwhistorisch onderzochte molenplaatsen door heel Nederland en Vlaanderen is gebleken dat er geen parallellen bestaan voor een vierkante molenplattegrond.
Een ander argument is de ligging dicht op de weg. Molens liggen doorgaans aan de randen van steden maar niet direct langs drukke verkeersaders. Paarden die hier langs liepen zouden kunnen schrikken van de ronddraaiende molenwieken.
Een derde – en belangrijkste – argument tegen de interpretatie van de structuur als plattegrond van een molen, is de ligging van de poeren binnen een historisch bekende stolpboerderij. De locatie van deze stolp kon precies worden bepaald door georeferentie van de kadastrale kaart uit de 19de eeuw. De vermeende teerlingen bleken nauwgezet op de locatie van de verwachte vierkantspoeren te liggen.
De stolp waar de grote poeren onderdeel van uitmaakten, werd rond het einde van de 17de – of in het begin van de 18de eeuw gebouwd. Deze was vermoedelijk een vervanger van een licht gefundeerde stolp die al vanaf de tweede helft van de 16de eeuw op het terrein stond. Wellicht bouwde men deze voorganger tegelijk met stolpboerderij ‘De Leeuwenhalm’ op het perceel ten oosten hiervan. Van beide boerderijen kwamen redelijk wat vondsten tevoorschijn. De vondsten kwamen voornamelijk uit sloten en afvalkuilen op de achterven en geven informatie over de materiële cultuur waarover de bewoners van de stolpboerderijen beschikten.