Zuiderdracht

Vanaf maandag 28 maart tot en met woensdag 6 april 2011 werd door Archeologie West-Friesland een inventariserend onderzoek d.m.v. proefsleuven uitgevoerd aan de Zuiderdracht in Oosterblokker. Het plangebied ligt ten noordwesten van de kruising tussen de provinciale weg (N506) en de Zuiderdracht. In de toekomst zal hier een begraafplaats worden gerealiseerd.

Door de aanwezigheid van een aantal Bronstijd-vindplaatsen in de omgeving, gecombineerd met de vermoede ligging op de flank van een brede inversierug, kreeg het terrein een hoge archeologische verwachting. Hiernaast werd aanvankelijk vermoed dat het terrein net buiten de grote ruilverkavelingsgebieden van de jaren ’70 uit de twintigste eeuw viel.

Het terrein werd d.m.v. zeven proefsleuven, met een totale oppervlakte van 2700 m2, in één vlak onderzocht. Als snel werd duidelijk dat de oorspronkelijke bodemopbouw recentelijk verstoord was. In de bovenste laag van de bouwvoor werden resten van de omgezette top van de rug aangetroffen. Hoogstwaarschijnlijk werd met behulp van een diepploeg de ondergrond naar het oppervlakte geploegd. Bij de ruilverkavelingen werd deze relatief onvruchtbare grond doorgaans met bulldozers in de oude sloten geschoven om zo grotere percelen te creëren. Op deze wijze ging geen vruchtbare grond verloren. Waarom deze grond hier niet werd afgeschoven, kon niet worden achterhaald. Waarschijnlijk gingen de werkzaamheden tijdens de verkaveling niet altijd even secuur.

Ondanks de grootschalige verstoringen werden er wel sporen uit de Bronstijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aangetroffen.

De sporen uit de Bronstijd bestonden voornamelijk uit grillig verlopende greppels die haaks over de rug liepen. In twee zone’s werden hiernaast mogelijk bewoningssporen blootgelegd. In de uiterste noordwesthoek van het terrein (zone A) werden in de proefsleuf drie parallelle greppels aangetroffen met een onmiskenbare bronstijd-vulling. Aangezien deze greppels niet werden teruggevonden in de werkput ten oosten van deze sleuf, zouden de greppels mogelijk huisgreppels i.p.v. perceelsgreppels kunnen zijn geweest. Deze lagen dan rondom een noordoost-zuidwest georiënteerde boerderij. De onderlinge afstand van de binnenste greppels bedroeg ca 12,5 m, een breedte die goed overeenkomt met de afstand tussen de greppels van de plattegronden van bijvoorbeeld de midden bronstijdhuizen uit Medemblik-Schepenwijk II (Schurmans 2010) of Andijk-Zuid, -Noord en Bovenkarspel Het Valkje (IJzereef & Van Regteren Altena 1991). Twee van de greppels hadden een abrupt einde net ten oosten van een brede sloot die in de Nieuwe Tijd wordt gedateerd. De diepte van de greppels is door de mate van verstoring ter plaatse erg summier. In de doorsnedes van de greppels werd zichtbaar dat het hier om opzettelijk gegraven uiteindes gaat en niet om een verstoring. Paalgaten ontbraken maar dat zou een gevolg kunnen zijn van het diepploegen.

In zone B in het midden van het terrein werden zes paalkuilen of kleine kuilen aangetroffen. Twee van deze kuilen lagen los in het terrein, terwijl de overige vier in een rechte lijn lagen. De onderlinge afstand varieerde tussen de 4 en 5 m. In de doorsnede werd niet echt een duidelijke kern en insteek onderscheiden, waardoor de interpretatie onduidelijk bleef. De kuilen hadden een gemiddelde diameter van 0,15 m en de diepte varieerde tussen de 0,15 en 0,20 m. Aangezien de kuilen- of palenrij mogelijk bij een (gebouw)structuur zou kunnen horen werd aan weerszijden uitgebreid, echter zonder resultaat. Mogelijk werd een deel van de structuur verstoord door de brede sloot ten noordoosten van de rij.

Naast de Bronstijd-sporen werd een perceleringssysteem aangesneden dat waarschijnlijk terug te voeren is tot de ontginningsperiode van het gebied, in de late 12de eeuw. Hoewel vondstmateriaal ontbrak werd op basis van de vorm, vulling en breedte een tweedeling gemaakt in ‘oudere’ greppels en ‘jongere’ sloten die het terrein doorsneden. De oudere greppels hadden een breedte die varieerde tussen de 1 en 1,5 m, ze bezaten een komvormig profiel en de textuur was over het algemeen humeuzer dan de bredere sloten. De breedte van de jongere sloten lag tussen de 3 en 8 m, de gemiddelde diepte bedroeg 1,5 m. Door de tweedeling werd een beeld verkregen van de verandering in het perceleringssysteem. In de beginperiode waren de percelen meer blokvormig. Later verdween een groot deel van de dwarsgreppels, werden er meer sloten over de lengte van het terrein gegraven en kreeg de percelering een meer langgerekt karakter. Opvallende vondsten uit de Nieuwe Tijd zijn twee zilveren zesstuiverstukken uit de 17de eeuw.

Door de geringe hoeveelheid sporen en de hoge mate van verstoring werd de archeologische verwachting naar beneden toe bijgesteld. Er werd geadviseerd om het plangebied archeologisch vrij te geven.


Deze tekst is geschreven door Sander Gerritsen en eerder gepubliceerd in de Kroniek van Noord-Holland over 2011. In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen.


Download hier het volledige rapport


Literatuur:
Gerritsen, S. & Y. Meijer. 2011. Plangebied Begraafplaats Zuiderdracht, gemeente Drechterland, Een archeologisch bureauonderzoek (ABO) en inventariserend veldonderzoek (IVO-P) door middel van proefsleuven. West-Friese Archeologische Rapporten 29.

IJzereef, G.F. & J.F. van Regteren Altena, 1991. Nederzettingen uit de Midden en Late Bronstijd bij Andijk en Bovenkarspel. In: Fokkens, H. & N. Roymans. Nederzettingen uit de Bronstijd en de Vroege IJzertijd in de Lage Landen. Nederlandse Archeologische Rapporten 13, Amersfoort.

Schurmans, M. (Ed.), 2010. Een nederzetting uit de Midden en late Bronstijd te Medemblik-Schepenwijk II, gemeente Medemblik. Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 40.

Vries-Metz, W.H de, 1993. Luchtfoto-archeologie in oostelijk West-Friesland. Mogelijkheden en resultaten van archeologische Remote Sensing in een verdwijnend prehistorisch cultuurlandschap. Proefschrift Universiteit van Amsterdam.