De Laan – Zuiderdijk
In 2011 en 2012 werd door Archeologie West-Friesland een grootschalige archeologische begeleiding uitgevoerd van de werkzaamheden in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma aan de Westfriese Omringdijk. Een deel van de aangetroffen vindplaatsen is reeds in de kroniek aan bod geweest. De hieronder beschreven vindplaats is nog niet eerder besproken. Deze werd reeds in 2011 in Schellinkhout onderzocht, maar naar aanleiding van de uitwerking kunnen nieuwe gegevens worden gepresenteerd. Hier is ook een brochure over uitgebracht.
De vindplaats lag buitendijks, net ten westen van de afrit van de Zuiderdijk naar het kitesurfstrand, in het verlengde van De Laan. Hier werden bewoningsresten uit verschillende periodes gevonden.
De oudste dateerbare sporen bestonden uit een groep kuilen. De vorm varieerde van bijna vierkant tot rechthoekig. Een aantal kuilen bleek op dezelfde plaats opnieuw te zijn uitgegraven. De vulling bleek redelijk uniform. Het bestond uit aslagen met veel houtskool, afgewisseld met lagen mosselschelp. In een aantal kuilen werd op de bodem een duidelijke mestlaag aangetroffen. Het merendeel bevatte fijn- en middelgrof baksteenpuin van zowel geel als rood-oranje baksteen. Mogelijk gaat het om mestkuilen die werden hergebruikt als afvaldump. Uit de kuilen komt aardewerk uit de periode 1540-1570. De kuilen zijn waarschijnlijk een indicatie voor bewoning ter plaatse. Op één kuil na lagen alle kuilen ten zuiden van een denkbeeldige lijn, waarschijnlijk een erfgrens. Mogelijk stond hierlangs een huis of een ander gebouw. Het aanwezige afval en de baksteenfragmenten uit de kuilen ondersteunen dit vermoeden.
De kuilen waren niet direct ingegraven in de natuurlijke ondergrond, maar in een meer dan een meter dik, gelaagd ophogingspakket van humeuze klei afgewisseld met mestlagen. Baksteengruis, – puin en mortel ontbrak volledig in deze lagen. Mogelijk gaat het hier om een middeleeuwse ophoging die in verband kan worden gebracht met de oorspronkelijke bewoning langs de veenstroom de Drecht. Uit de opgraving kwam slechts een scherf die met zekerheid aan deze periode kon worden gekoppeld. Het ging om een fragment van een kan van proto-steengoed uit de periode tussen 1225 en 1280.
De chronologisch opvolgende maar lastig te herkennen sporen (1570-1640) zijn kuilen op percelen, maar het lijkt erop alsof de erfgrenzen intact blijven en er meerdere langgerekte huizen haaks op de Drecht stonden. De sporen uit de volgende fase zijn wat duidelijker. In deze fase (1640 – 1700) werd een huis gebouwd met een lengte van 20 m en een breedte van 8 m. Tussen het huis en de dijk in stond in deze periode hoogstwaarschijnlijk nog een huis met vergelijkbare afmetingen. Het pand bezat waarschijnlijk houten wanden die rustten op een bakstenen fundering. Bij de aanleg van deze fundering gebruikte men een opmerkelijke techniek: Door verder van de dijk steeds een extra laag bakstenen aan de onderzijde toe te voegen, werd de hellingshoek van de dijk gecompenseerd. Hierdoor kon baksteen worden bespaard en bleef de fundering vrijwel waterpas. Deze techniek werd al eerder in Schellinkhout waargenomen en zal ongetwijfeld vaker langs de dijk zijn toegepast.
Aan het einde van de 17de eeuw of het begin van de 18de eeuw, verdween het huis, werden twee percelen samengevoegd en verrees een stolpboerderij. Van deze stolp zijn meerdere 18de eeuwse tekeningen bewaard gebleven. Meerdere sporen konden aan deze boerderij worden toegewezen, maar helaas kon geen eenduidige plattegrond worden gereconstrueerd. Waarschijnlijk sloopte men de stolp al in de tweede helft van de 18de eeuw, mogelijk rond 1775. De stolpboerderij was in de 18de eeuw de laatste overgebleven buitendijkse bewoning langs de Zuiderdijk. Wellicht moest door een toenemende dreiging van de Zuiderzee in deze periode, de bewoning ook hier uiteindelijk worden opgegeven.
Download hier het volledige rapport
In het boek ‘Dwars door de Dijk‘ is ook meer te lezen over dit project.