2012 | Hoorn | Hoorn

In januari 2012 werd door Archeologie West-Friesland een opgraving uitgevoerd op een terrein tussen Achter de Vest 54 en 56 te Hoorn. Het terrein ligt buiten de oude stadskern maar binnen de stadsomwalling van 1508. Het gebied was oorspronkelijk in het bezit van het in de eerste helft van de 15de eeuw gestichte Mariaklooster. In 1572 werd het klooster opgeheven en nam de stad Hoorn het beheer van de landerijen en gebouwen over. In 1606 bouwde de Hoornse kamer van de VOC een pakhuis langs de Pakhuissteeg, iets ten oosten van het onderzochte terrein. In deze periode wordt dit deel van de stad verder ontwikkeld en komt op het terrein en binnen de tuin van het VOC complex van pak- en woonhuizen te liggen. Aan de hand van een aanvullend historisch- en cartografisch onderzoek is vast komen te staan dat de aanleg van dit complex wellicht de oorzaak was van nieuwe ontwikkelingen. Na 1675 werd een nieuwe weg langs de omwalling aangelegd waardoor er een kortere verbinding ontstond tussen de omgeving van de Korenhaven en de Koepoort, een belangrijke uitvalsweg.

Dit deel van Hoorn kende in de middeleeuwen waarschijnlijk een voornamelijk agrarisch karakter. In een van de diepere coupes werd een sloot aangesneden die qua oriëntatie afweek van de perceelsinrichting uit de Nieuwe Tijd, maar overeenkwam met het slotenpatroon buiten de stad. Mogelijk is deze sloot een overblijfsel van de oorspronkelijke verkaveling zoals deze werd uitgezet tijdens de ontginning van het gebied rond 1200. De richting van deze verkaveling is nog deels terug te vinden in het huidige stratenpatroon.

Hierna werd het terrein in twee fases 1,4 m opgehoogd. De oudste ophoging werd op basis van het aardewerk in de periode 1580 – 1600 gedateerd. In deze fase bouwde men een houten schot waartegen de ophogingsgrond kon worden gestort. Dit voorkwam het weglopen van de natte grond en voorspoedige de zetting. Dergelijke constructies werden al eerder in Enkhuizen aangetroffen, maar nog nooit in Hoorn. De tweede ophogingsfase vond plaats tussen 1600 en 1615. De eerste ophoging is waarschijnlijk het gevolg van voorgenomen stadsontwikkelingen. Mogelijk had de tweede ophoging te maken met het werkelijk bouwrijp maken van het gebied en een verdere ontwikkeling van het VOC-terrein.

Binnen het onderzochte gebied zijn funderingen gevonden van gebouwen uit verschillende fases, maar door de mate van verstoring aan de bovenzijde konden deze stratigrafisch niet met zekerheid aan de gedateerde ophogingslagen worden gekoppeld. Het gebruikte baksteenformaat van de oudste funderingen komt overeen met formaten die gangbaar waren in de laat 15de of vroeg 16de eeuw. Het gaat hier om hergebruikt baksteen. Het is waarschijnlijk dat de oudste funderingen ergens in het begin van de 17de eeuw moeten worden geplaatst, al kon een datering vóór 1600 niet volledig worden uitgesloten.

De oudste funderingen horen waarschijnlijk bij een schuur of een ander gebouw die op het achterterrein van het VOC complex stond. Deze 17de-eeuwse funderingen werden grotendeels verwijderd bij de bouw van een woonhuis later de 17de eeuw. In de late 19de– of vroeg 20ste eeuw werd dit gebouw weer gesloopt.

Het vondstmateriaal uit de ophogingslagen was fragmentarisch. In het totaal waren elf soorten keramiek aanwezig, waaronder zeven soorten importaardekeramiek. Het gaat om stukken uit het Werra- en Wesergebied, maar ook fragmenten aardewerk van het Iberisch schiereiland en uit Italië zijn gevonden. Tussen de metaalvondsten uit de oudste ophogingen zat een deurslot met een schootveer. Uit de vroeg 17de eeuw stammen meerdere vondsten die met handel in verband kunnen worden gebracht. Naast een textiellood uit Leipzig werd een zeillood uit de Zaanstreek gevonden. Op de voorzijde staat rondom het getal 49 : CROM * MENIER *. De letters verwijzen naar de productieplaats van het zeil, namelijk Krommenie en het getal verwijst naar de lengte van het zeildoek waar het lood oorspronkelijk aan was bevestigd, 49 el.

Een andere indicator voor handel wordt mogelijk gevormd door een kuil met een mysterieuze inhoud. Net achter de oudste bebouwing en parallel hieraan werd een 17de eeuwse rechthoekige kuil van 2,6 x 1,4 m gevonden. De kuil was 1,4 m diep en de vulling bestond bijna volledig uit plantaardig materiaal, een soort zaden. Hoewel de inhoud door een schare aan botanisch specialisten werd bekeken kon de herkomst van het materiaal niet worden achterhaald. Gezien de ligging op een VOC terrein in de buurt van een aantal pakhuizen is waarschijnlijk een exotisch product. Achteraf is gebleken dat het gaat om peperkorrels.


Deze tekst is geschreven door Sander Gerritsen en eerder gepubliceerd in de Kroniek van Noord-Holland over 2012. In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen.


Download hier het volledige rapport