In september en oktober 2012 werd in Ursem een kleinschalig onderzoek uitgevoerd door Archeologie West-Friesland. Het onderzoek heeft belangrijke nieuwe inzichten opgeleverd met betrekking tot de middeleeuwse bewoning langs de voormalige Zuidergouw.
De sporen konden in twee fasen worden opgesplitst. In de eerste fase werden ovaalronde kuilen gegraven met een diameter van ca 5 m. De diepte bedroeg ca. 1,2 m. In de kuilen werden diverse lagen met brokken teruggegooid veen teruggevonden. Het gaat hier om daliegaten die op vaak worden aangetroffen binnen West-Friesland en andere (oorspronkelijke) veengebieden. Daliegaten worden in verband gebracht met grondverbetering van de akkers. Uit de kuilen werd kalkhoudende klei of zavel van onder het veen vandaan gehaald. Deze werd met de top van het oligotrofe (hoog)veen vermengd om de zuurtegraad enigszins te neutraliseren. Dit was nodig om de grond geschikt te maken voor akkerbouw. De datering van deze kuilen is onduidelijk. Mogelijk stammen ze uit de ontginningsfase. In de laag die de kuilen afdekte, kwamen de oudste -12de eeuwse- vondsten.
De sporen uit de tweede fase zijn voornamelijk tussen 1250 en 1275 te dateren. Het gaat onder andere om een noordoost-zuidwest georiënteerd vondstrijk lineair spoor dat aan de zuidzijde een haakse hoek naar het zuidoosten maakt. Mogelijk gaat het om een greppel waar afval is ingegooid. Door inklinking van het veen is de greppel niet meer als zodanig te herkennen.
Binnen dit spoor lag een onregelmatig rechthoekig gevormde laag met brokken as. Ten noordwesten daarvan werd een ronde kuil met daarin een jonge begraven hond teruggevonden. De aanwezigheid van een redelijk hoeveelheid as rondom de kuil maakt een interpretatie als haardplaats mogelijk maar niet zeker. Er zijn geen middeleeuwse parallellen bekend voor een begraven hond onder een haard.
De aangetroffen sporen konden niet eenduidig worden geïnterpreteerd. Mogelijk gaat het om een huis of een bijgebouw die binnen een omgreppeling stond. Bij bewoning op het veen wordt vaak gekozen voor liggend hout als poer onder de palen van de dragende dakconstructie. Door de oxidatie van het veen blijft van dit liggend hout weinig over. Een andere optie is dat alleen de randzone van een nederzetting is aangetroffen en dat de overblijfselen daar mee samenhangen. Mogelijk bevinden de resten van een of meerdere woonhuizen zich meer naar het zuidoosten. Aan de hand van de analyse van het AHN kon de aanwezigheid van de rest van de vindplaats hier aannemelijk worden gemaakt. Door veldnamen-onderzoek is vast komen te staan dat er waarschijnlijk nog een huisplaats of kleine woonkern langs de Zuidergouw heeft gelegen.
Ondanks de onzekere interpretatie van de sporen is het onderzoek belangwekkend. In de eerste plaats is archeologisch bewijs geleverd voor de aanwezigheid van bewoning langs de voormalige Zuidergouw. Ten tweede heeft het onderzoek aangetoond dat een belangrijk deel van de sporen en vondsten nog aanwezig is ondanks de ingrijpende ruilkaveling van het gebied. Een derde belangrijk punt heeft betrekking op de materiële cultuur. Het aantal omvangrijke vondstcomplexen uit de 13de eeuw in West-Friesland is zeer beperkt. Het vondstrijke spoor uit Ursem vormt daarom een belangrijke aanvulling op de kennis van de materiële cultuur uit deze periode.
Download hier het volledige rapport