Streekweg 289-293

Van 20 februari tot en met 2 maart 2017 is door Archeologie West-Friesland (AWF) een archeologische opgraving uitgevoerd aan de Streekweg 289-293 te Hoogkarspel, Gemeente Drechterland. De aanleiding voor het onderzoek vormde de bouw van een U-vormig en twee verdiepingen hoog seniorencomplex met een totale oppervlakte van 1.240 m2. Voorafgaand aan het onderzoek was een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Hieruit kwam naar voren dat de verwachting op het aantreffen van sporen uit de Bronstijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd hoog was. Tijdens het onderzoek werden ook daadwerkelijk resten uit deze perioden aangetroffen, maar bijna 80% van de sporen behoorde tot de Bronstijd. Uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd werden vooraf meer archeologische resten verwacht.

De goed geconserveerde bronstijdnederzetting lag op de dichtgeslibde crevassegeulen die verspreid over het onderzoeksgebied werden aangetroffen en herkenbaar waren aan een dun humeus bandje aan de onderzijde. Uit de sporen kon een aantal structuren worden onderscheiden, waaronder een huisplaats met boerderij, kringgreppels en een dubbele cirkelstructuur met enkele paalschaduwen erin. De meest gangbare verklaring voor de ronde structuren in West-Friesland is die van opslag van oogst, waarbij de kringgreppels en kuilenkransen werden gebruikt om afdruipend hemelwater op te vangen en de gewassen enigszins droog te houden. Een combinatie van kringgreppel met daaromheen een kuilenkrans met enkele paalschaduwen erin werd echter nog niet eerder aangetroffen, waardoor een alternatieve verklaring niet kan worden uitgesloten.

Tijdens het veldwerk werd een miniatuurbakje aangetroffen uit de Hoogkarspel-jong groep, waarschijnlijk daterend tussen 1000-800 v. Chr. In de bodem zaten enkele kleine doorboringen op willekeurige afstand van elkaar. Hiervan zijn geen parallellen bekend. Een miniatuurpotje was 53 mm hoog en had een zeer smalle opening aan de bovenzijde waar een flinke duim niet in past. Mogelijk werden de miniatuurobjecten gebruikt om zalf of kruiden in te bewaren.

De oudste middeleeuwse sporen in het gebied dateren in de 12de of 13de eeuw en bestaan uit een drietal daliegaten. Deze sporen werden vermoedelijk gegraven om kalkrijke grond te delven voor de verbetering van de venige landbouwgrond. Verspreid over het terrein werden meerdere sloten uit de Middeleeuwen aangetroffen, zowel haaks op de Streekweg als parallel hieraan. Op basis van het vondstmateriaal kan een beginfase in de 12de eeuw worden vermoed en lag de demping van de sloten hoogstwaarschijnlijk in de 15de of eerste helft van de 16de eeuw. De sloten omgaven percelen van 11,5 m breed en 20 m lang. Dergelijke percelen zijn ten noorden van het plangebied ook zichtbaar op de kadastrale minuutplan van 1832. Deze kleinere percelen waren in gebruik als moestuinen. Mogelijk gold dat ook voor de percelen in de Late Middeleeuwen.

Ook van de 14de tot 16de eeuw werden in het plangebied geen bewoningsresten aangetroffen. Een vijftal kuilen uit de 15de en eerste helft van de 16de eeuw, het vondstmateriaal en de aanwezigheid van as en houtskoolpartikels in een tweetal van de sporen duiden er echter wel op dat in de directe nabijheid van het plangebied bewoning uit deze periode heeft gestaan. Mogelijk lagen de middeleeuwse gebouwen dichter aan het lint of zijn ze verdwenen door oxidatie. Ook is het mogelijk dat de middeleeuwse bewoning juist verder van het lint af lag. Bij de opgraving Westeinde in Enkhuizen lag een kleine huisterp op een afstand van circa 60 m van het lint. In de binnenstad van Enkhuizen aan de Molenweg werden resten van bewoning uit de 12de en 13de eeuw gevonden op vergelijkbare afstand.

Door grootschalige verstoringen was van de stolpboerderij, die mogelijk al vóór 1650 in het onderzoeksgebied stond en op de kadasterkaart uit 1826 staat weergegeven, weinig meer over. Dit was grotendeels veroorzaakt door de bouw en sloop van loodsen en gebouwen in de 20ste eeuw. Mogelijk was een deel van de funderingen reeds gesloopt bij het verwijderen van de resten van de afgebrande boerderij in 1955 of de afbraak en bouw van de stolp in 1877. Het oudste spoor uit de Nieuwe Tijd was een waterput die mogelijk reeds in de 17de eeuw in gebruik was en gedempt werd in de 18de eeuw. Het is aannemelijk dat deze waterput binnen de boerderij lag, op de grens van de stal en de hooiberg. Verder werd direct ten westen hiervan een waterkelder gevonden en ten oosten van de waterput nog een waterkelder. De waterkelders bleken op basis van het vondstmateriaal in de 19de eeuw dichtgestort. De precieze relatie tussen de structuren en de stolpboerderij bleek lastig te doorgronden door het geheel ontbreken van funderingen van muren van de stolpboerderij.

Ten westen van waar de 19de eeuwse stolp zou moeten zitten werd wel muurfundering aangetroffen. De fundering viel op vanwege meerdere uitstulpingen in de muur op een onderlinge afstand van twee meter aan beide zijden van de fundering. Mogelijk hebben op deze verbredingen stijlen gestaan en is dit een aanwijzing voor houtbouw op bakstenen plinten. Dergelijke constructies worden in West-Friesland regelmatig aangetroffen. Op een hulpkaart van het kadaster uit 1908/1909 staat een stolpschuur opgetekend. De aangetroffen fundering sluit mooi aan op de westelijke zijde van deze schuur. Het aangetroffen aardewerk tussen en rondom de fundering dateert eveneens in deze periode.


Deze tekst is geschreven door Bart ter Steege en gepubliceerd in de Kroniek van Noord-Holland over 2017. In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen.

Download hier het volledige rapport