Tijdens de vernieuwing van het havenhoofd van de Zuiderzeestad Medemblik is in september 2014 een waterbouwkundige ontdekking gedaan. Bij het trekken van een rij oude palen van het noordelijk havenhoofd, bleken deze beslagen met tienduizenden wormspijkers. Na bijna lange tijd kwam deze wonderlijke wijze van verdediging tegen wormenplaag weer boven water. De kopspijkers vormden de enige bescherming tegen de gevaarlijke paalworm. De paalworm vrat na 1730 bijna 95% al het houtwerk van de zeeweringen, sluizen en molens grenzend aan het zeewater in het Zuiderzeegebied op. Dit betekende een acuut gevaar; de dijken stonden op instorten. Na beraadslaging en het nemen van proeven, bleek het betimmeren van de palen met miljoenen gesmede wormspijkers de snelste maar ook een dure oplossing.
De vondst van deze wormspijkerpalen geeft aan welke kapitale inspanningen de admiraliteitsstad Medemblik in korte moest leveren om te voorkomen dat de havenhoofden wegspoelden en de toegang van de haven onbruikbaar zou worden. Niet eerder werden dergelijke wormspijkerpalen in zulke hoeveelheden archeologisch teruggevonden. De spijkers zijn met de hand gesmeed, hebben een brede platte kop van ongeveer 3 cm doorsnede en een angel van ongeveer 1,5 cm lang. Ze zijn systematisch geschubd over de paal getimmerd op de hoogte waar het zeewater tegenaan stond. De spijkers zijn niet in Medemblik zelf gesmeed maar door Medemblikker handelaren elders ingekocht en in Medemblik vastgespijkerd. Nadat de palen gereed waren, werden deze in de bodem langs het havenhoofd geheid.
Op basis van de vondst van wormspijkerpalen kan worden gesteld dat ook in Medemblik op de plaats waar functioneel geen steenglooiing mogelijk was na 1731 maatregelen tegen de paalworm werden genomen. Deze maatregel bestond uit het aanbrengen van kopspijkers, de zogenaamde paalwormspijkers in de staande palen van de havenhoofden. Per paal is het deel dat 90 cm boven de vloedlijn uitstak tot het deel dat net in de waterbodem verdween, bespijkerd. Berekend is op basis van de vondsten, gereconstrueerde dichtheden van het bespijkerde oppervlak, omvang van de palen, diepte van het inslaan dat per paal gemiddeld 3869 spijkers nodig waren. Dit komt voor het havenhoofd van Medemblik neer op enige miljoenen wormspijkers. Dat het om grote aantallen gaat blijkt uit de nota’s van 1776 van de stad Medemblik. Voor het bespijkeren van de palen van de havenhoofden zijn ongeveer 11,8 miljoen wormnagels besteld, het was in 1776 ongeveer 2.530 mandagen werk om deze vast te timmeren. In 1778 was dit 1885 mandagen werk. Gemiddeld werd per werkdag 4.700 spijkers per arbeider weggetimmerd, hetgeen bij een werkdag van 10 uur neerkomt 470 spijkers per uur.
Typerend was dat dendrochronologisch onderzoek geen uitsluitsel bracht over de kapdatum van de palen. Voor het veel gebruikte Scandinavisch naald- en eikenhout uit de 16de-18de eeuw is dit veelal wel mogelijk. Het valt zodoende niet te zeggen of de aangetroffen palen bij de vroegste maatregelen van 1731-1735 horen, tot die van 1776-1778 of zelfs later. Na de 18de eeuw wordt vaker inlands (Zwols) hout gebruikt dat meestal niet te dateren valt. De wormspijkerpalen kunnen daarom op basis van historisch, iconografisch en dendrochronologisch onderzoek in de 19de eeuw worden geplaatst.
De maatregel heeft effectief gewerkt omdat geen wormgaten zijn gezien. In de periode na de crisis bleef de paalworm actief in de Zuiderzee. De oplossing voor de dijken lag in het aanbrengen van een borstwering van natuursteen, de paalworm lustte geen steen. Bij havenhoofden en andere delen aan open zee bleef de wormspijkerpaal tot in het begin van de 20ste eeuw in gebruik. Daarna werden tropische houtsoorten, vooral uit Suriname, toegepast. Dit hout was te hard voor de paalworm.
Download hier het volledige rapport