2015 | Schellinkhout | Drechterland

Op het perceel stond een vervallen stolpboerderij met gevels uit de 19de en 20ste eeuw. Hoewel deze op het eerste gezicht geen oude boerderij leek te zijn, deed het vierkant (houtskelet) anders vermoeden. Deze was namelijk volledig gemaakt van eikenhout, wat een bouw in de 16de eeuw waarschijnlijk maakte. Bij de sloop van de stolp zijn houtmonsters uit het vierkant gezaagd. Uit het dendrochronologisch onderzoek hierop blijkt dat de stolp in of kort na 1565 is gebouwd met eikenhout uit Zuid-Noorwegen. Een van de eiken balken van het vierkant was een hergebruikte balk: in de balk zat een rij ovale gaten. Het gaat hier om een ingekorte molenwiek. Het eikenhout van de molenwiek is gekapt in het jaar 1556/1557 en is afkomstig uit het noordwesten van Duitsland.

Op basis van de oudste kadastrale kaart uit 1826 kan worden gezegd dat de stolpboerderij aanvankelijk een lang voorhuis had en de darsdeur zich in de voorgevel bevond. In de 19de eeuw vond een grote verbouwing plaats, waarbij het voorhuis is verwijderd, alle gevels zijn vernieuwd en de darsdeur naar de achtergevel is verplaatst. In de 20ste eeuw zijn onder meer de voorgevel en een zijgevel opnieuw vervangen.

Bij het archeologisch onderzoek op het perceel zijn de funderingen van de gesloopte stolp onderzocht. Tevens kwamen sporen tevoorschijn die uit een oudere bouwfase dateren, waaronder twee schoorsteenfunderingen, binnenmuren, een grote kelder, een waterput en diverse waterkelders. Op basis van deze sporen kan de plattegrond van de stolp door de tijd heen worden gereconstrueerd.

Schellinkhout is een van de weinige dorpen in het ambacht Drechterland, het zuidoostelijke deel van West-Friesland, met een kronkelend dorpslint, hetgeen komt doordat deze van oorsprong een ontginningsas was. De meeste dorpen in deze regio hebben een kaarsrecht dorpslint. Rechte wegen, gegraven wateren en zijkades bepalen grotendeels het cultuurlandschap. Het dorpslint van Schellinkhout volgt daarentegen de loop van een veenriviertje met de naam de Drecht. De naam Drechterland is zeer waarschijnlijk ontleend aan deze Drecht, wat het belang van dit veenriviertje aangeeft. Onzeker is vanaf wanneer bewoning hieraan is ontstaan. De oudste bewoningsresten die tot nu toe in het zuidelijke deel van Drechterland zijn aangetroffen, dateren uit de 12de eeuw. Binnen Schellinkhout zijn tot nu toe geen opgravingen uitgevoerd. Wel is in 1995 op een perceel in de buurt van Dorpsweg 67 door een detectoramateur een zeer bijzondere vondst gedaan: een maansikkelvormig gouden halssieraarraad. Parallellen zijn vooral in Duitsland te vinden en dateren uit de 10de en 11de eeuw. Op hetzelfde perceel zijn verder een fragment van een bronzen prikspoor, een bronzen gesp en enkele scherven keramiek gevonden. Op basis van deze vondsten kan worden verondersteld dat het sieraad in de 11de of 12de eeuw in de bodem van Schellinkhout is beland. Vooralsnog is volstrekt onduidelijk hoe dit dure en unieke sieraad in dit dorp is terecht gekomen en waarom het is weggegooid. De opgraving op perceel Dorpsweg 67 bood een mooie kans meer te achterhalen over de vroegste geschiedenis van Schellinkhout.

Op het niveau van de resten van de stolpboerderij tekenden zich direct middeleeuwse terplagen af. Om deze lagen goed in beeld te krijgen is het terrein in meerdere kleine werkputten verdiept. De kern van de terp lag onder het noordelijke deel van de stolp en bestond uit een dik pakket lichtgrijze zandige klei, dat aan de zuidzijde een steile kant naar een terpsloot had. Om het zandige pakket op zijn plek te houden, was de steilkant afgezet met een vlechtwerkwand. De twijgen waren als donkere lijn in het zand herkenbaar. Op het terplichaam bevonden zich diverse woonlagen, met daarin ook een haardplaats. Bij verdiepen en opschaven van de woonlagen is een serie onregelmatige en ondiepe kuilen aangetroffen, waarin waarschijnlijk de palen van het huis hebben gestaan. Hierbij werd ook een stuk omgevallen wand van leembrokken gevonden. Het huis kon slechts ten dele worden onderzocht doordat deze grotendeels buiten de contouren van de geplande bouwput lagen. Buiten de funderingen van de afgebroken stolpboerderij waren de woonlagen bovendien sterk verstoord.

Op zeker moment is de terp uitgebreid richting zowel het noorden als westen. De oude terpsloot aan de aan de zuidzijde werd gedempt en een nieuwe sloot werd iets zuidelijker gegraven. De tweede fase van de terp kenmerkt zich door dikke grijsbruine kleilagen. De terp is bij de bouw van de stolpboerderij afgevlakt waardoor geen resten van de bijbehorende bebouwing zijn gevonden. Wel zijn in het zuidelijke deel van de terp twee waterputten aangetroffen. Bij beide putten was in de terp een groot gat (de insteek) gegraven en was geheel onderin een ton geplaatst. Boven de ton waren als putschacht kleizoden gestapeld. De eerste zodenput was nog geheel intact aanwezig. De ton had duigen van eikenhout en hoepels van hazelaar. In de bodem van de ton waren gaten geslagen zodat deze het welwater doorliet en tevens als zandfilter fungeerde. Het hout is dendrochronologisch onderzocht en dit heeft een geschat kapinterval van 1276-1287 opgeleverd. De zodenput is dus ergens eind 13de eeuw gemaakt.

Van de tweede waterput is slechts de onderkant teruggevonden. Deze lag in de zuidoosthoek van het opgravingsterrein, waar zich ook de grote kelder van de stolpboerderij bevond. Op het diepste niveau is de put vastgesteld. Opvallend is dat de duigen van de ton ontbraken, maar dat nog wel de hoepels in de bodem aanwezig waren. De put kan dus niet dendrochronologisch worden gedateerd. Uit de insteek van de put komt wel een bijzondere vondst: een muntschat bestaande uit acht kleine zilveren munten die globaal zijn te dateren in de periode 1100-1150. Ze zaten als een rolletje op elkaar, wat het aannemelijk maakt dat ze in een omhulsel hebben gezeten. De vraag is hoe en wanneer ze in de insteek van de put terecht zijn gekomen.

Bij de opgraving zijn naast de munten diverse andere middeleeuwse metalen voorwerpen gevonden, waaronder een eenvoudige bronzen ring, een bronzen riemtong in de vorm van een dierkop en diverse spinloden. De meeste vondsten dateren uit de 12de eeuw.

De opgraving toont aan dat langs het veenriviertje de Drecht al in de eerste helft van de 12de eeuw en mogelijk al eerder bewoning op terpjes aanwezig was. Dit is voor de ontginnings- en bewoningsgeschiedenis van deze regio van groot belang.


Deze tekst is geschreven door Christiaan Schrickx & Dieuwertje Duijn en eerder gepubliceerd in de Kroniek van Noord-Holland over 2015. In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen.


Download hier het volledige rapport Download bijlage 9 t/m 16