Nadat enkele panden aan het Kerkplein in Hoorn gesloopt waren ten behoeve van nieuwbouw voor jongerenhuisvesting, kon op het terrein van 18 september – 8 oktober 1981 een noodonderzoek plaatsvinden. Dit werd financieel mogelijk gemaakt door de ROB en het Kerkmeyer-De Regtfonds te Hoorn. Personele hulp werd geboden door het IPP en de AWN-werkgroep Hoorn. Daar de uitwerking van het onderzoek nog niet voltooid is, zal hier worden volstaan met het vermelden van de hoofdlijnen en enkele voorzichtige conclusies.
Belangrijke doel van het onderzoek was na te gaan of het Heilige Geest- of St Jansgasthuis, waartoe het terrein van de 16e tot het midden van de 19e eeuw in ieder geval behoorde, ook vóór die tijd daar gelegen was. Uit de schaarse archiefgegevens kan het volgende worden afgeleid:
- Het eerste gasthuis, dat voor het eerst in 1382 vermeld wordt, moet vermoedelijk ergens gezocht worden aan of in de directe omgeving van het grote Noord, ten zuiden van de Kerksteeg.
- Tussen 1447 en 1470 moet het gasthuis verplaatst zijn naar de plek aan het Kerkplein, waar nu nog de uit 1563 stammende opvolger van dit gebouw staat (de ‘Boterhal’).
- In 1530 wordt in de Kerksteeg een nieuwe gasthuisvleugel gebouwd, die zich in zuidelijke richting uitstrekt tot aan het al bestaande gedeelte aan het Kerkplein. Dit laatste wordt herbouwd of gerenoveerd in 1563. Beide vleugels hadden een gemeenschappelijke keuken.
- De indruk bestaat dat in 1440 het gasthuiserf al niet meer tot het grote Noord reikt, maar tussen Kerkplein en Glop gelegen is. Dit zou kunnen inhouden dat het gasthuis zelfs tweemaal verplaatst is.
Vóór 1470 is een klokhuis gebouwd, direct ten noorden van het gasthuis. Wat hebben we van het bovenstaande teruggevonden tijdens de opgraving?
Van de uit 1530 stammende gasthuisvleugel kon de plaats waar tot de komst van de sloper de funderingsmuren waren geweest, nog min of meer worden vastgesteld. Alleen aan het Kerkplein bevonden zich nog daadwerkelijk enkele muurresten, gefundeerd op dwarsliggende stammetjes, die naar alle waarschijnlijkheid zijn toe te schrijven aan een lang gebouw, dat op 17e-eeuwse kaarten ten noorden van het Klokhuis is afgebeeld, en wellicht tot het gasthuis behoord heeft. Een grote waterput die zich midden op het terrein bevond, ter hoogte van de achtergevel van de Boterhal, zal ook tot het 16e-eeuwse gasthuiscomplex behoord hebben. Van de put ontbrak alleen het bovenste gedeelte van het metselwerk. Hieronder bevond zich een houten ton.
Van het klokhuis was de fundering nog geheel intakt. Het muurwerk rustte op een zware houtconstructie, bestaande uit een raamwerk van eiken balken (ca 8 x 7 m). Binnen dit raamwerk, evenwijdig aan de vier zijden, lagen dicht tegen elkaar, over een breedte van 1,25 à 1,50 m stammen en planken van diverse lengten en dikten. Daar bovenop rustten dikke planken, onder een hoek van 90°. Of dit zware fundament inderdaad tot de 15e-eeuwse klokketoren behoort, is niet zeker. Vondstmateriaal, dat eronder vandaan kwam, gaf op het eerste gezicht de indruk deels 16e-eeuws te zijn, terwijl een der muurresten, waarvan hierboven sprake was, gedeeltelijk onder de klokhuisfundering leek te liggen. Derhalve zou sprake kunnen zijn van een latere bouwfase, hoewel hierover in de bronnen niets bekend is.
Evenwijdig aan de rooilijn van de Kerkstraat, ongeveer 5 m daarachter, liep een baan van twee rijen (?) slordig ingeheide pleine paaltjes, die tot de fundering van het klokhuis te vervolgen was. Wellicht behoren de keien en houtresten die ongeveer op hetzelfde niveau in de open ruimte tussen de balken van deze fundering werden aangetroffen, tot dezelfde constructie. Aanvankelijk werd gedacht aan een beschoeiing (de Kerkstraat was tot 1420 water), doch hiervoor geeft het profiel geen aanwijzingen. Ook de fundering van een huis lijkt, gezien de lengte van het geheel en de wijze waarop de paaltjes zijn ingeheid, niet erg waarschijnlijk. Wellicht moet aan een grondkering gedacht worden, aangebracht in verband met ophoging van het terrein. Gaande van de Kerkstraat naar het Glop, nemen de sporen van menselijke activiteit toe. Men krijgt de indruk, dat het terrein aan de kant van de kerkstraat vóór de bouw van het klokhuis vrij leeg geweest is, en de bewoning zich toen elders afspeelde. Met name het onderzochte gedeelte achter de Boterhal en langs het Glop vertoonde een groot aantal elkaar doorsnijdende mestkuilen, die rijk waren aan organisch en anorganisch materiaal. Een nauwkeuriger datering dan 15e-16e eeuw is nog niet te geven. De hier gevonden houtconstructies moeten ook uit deze periode stammen, doch zijn ouder dan de muurresten uit 1530 (zie boven). Opvallend was hier het grote percentage koekepannen. Ook werden veel slachtafval en grote hoeveelheden mosselschelpen aangetroffen. Voegt men hierbij de mededeling dat de beide 16e-eeuwse gasthuisvleugels, die hier op elkaar aansloten, een gezamenlijke keuken hadden, dan is het aanlokkelijk te veronderstellen, dat we hier, op de meest logische plaats voor deze keuken, te maken hebben met het afval ervan.
Op het diepste niveau werden twee kavelsloten aangetroffen. Zij doorsnijden het gelaagde veenpakket dat zich vrijwel overal tussen de ophogingslagen en de zeeklei bevindt, en dat in twee verschillende fasen ontstaan lijkt te zijn. De beide sloten verliepen in dezelfde richting als de kavels aan de Kerkstraat: oost-west.
Ter hoogte van het achterste gedeelte van de Boterhal was een van deze sloten gevuld met een dik afvalpakket, daterend van begin 14e tot eind 15e eeuw. Opvallend was het grote aantal kamerpotfragmenten. Een merkwaardige vondst vormden vijf bij elkaar liggende Siegburg kannetjes, waarvan er twee een bijzondere inhoud bleken te bevatten: enkele verfrommelde doppen van tinfolie, die sterk doen denken aan de harmonica-gewijs gevouwen papieren ‘dopjes’, die vroeger de kurken van apothekersflesjes bedekten. In alle doppen waren enkele gaatjes geprikt. Deze vondsten suggeren dat het in de sloot gegooide afval afkomstig is van het gasthuis, dat in de 15e eeuw ter plaatse van de Boterhal moet hebben gestaan, en van het huis, dat er tevoren stond. Op twee plaatsen kreeg men de indruk dat de sloot in een later stadium als voetpad in gebruik is genomen. Plaatselijk waren over vele meters bundels stro op de slootvulling gelegd, vermoedelijk om op deze drassige ondergrond droge voeten te houden, terwijl elders nog een stuk slordig plaveisel aanwezig was. Gezien de datering van de hierboven besproken slootvulling, kan dit plaveisel niet eerder dan begin 16e eeuw zijn aangelegd. De strolaag is in ieder geval ouder dan de rijen paaltjes, die naast en onder het klokhuisfundament werden aangetroffen. De voorlopige conclusies uit het bovenstaande zijn:
- De vroegste sporen van menselijke activiteit op het onderzochte terrein dateren uit de eerste helft van de 14e eeuw. Bewoningssporen (wil men althans in de schamele houtconstructies huizen zien) zijn niet vóór de 15e eeuw aantoonbaar.
- Het afval dat gevonden is in een sloot die vanaf de Kerkstraat in westelijke richting loopt, is wellicht ten dele afkomstig van het gasthuis, dat in de 15e eeuw ter plaatse van de Boterhal moet hebben gestaan. In hoeverre nog andere van de aangetroffen sporen en vondsten met deze fase van het gasthuis te maken hebben, is niet duidelijk.
- Op het terrein zijn verschillende overblijfselen gevonden, die met meer of minder grote zekerheid aan het 16e-eeuwse gasthuiscomplex kunnen worden toegeschreven. De keuken van dit complex heeft vermoedelijk achter de Boterhal gelegen.
- De aan de zijde van de Kerkstraat aangetroffen zware houten fundering is van het klokhuis. Of de datering ervan vóór 1470 (de eerste vermelding van het klokhuis) gesteld mag worden, is zeer de vraag.
In het volgende artikel is ook meer te lezen over dit project:
Walle-van der Woude, T.Y. van de, 1998: ‘Het archeologisch onderzoek in 1981’ in: C. Boschma-Aarnoudse, Het Sint Jans Gasthuis te Hoorn. Bouwhistorische Reeks Hoorn deel 8, 119-155.