De stadsverdedigingswerken van Enkhuizen, die zijn aangelegd tussen 1595 en 1607, kenden drie stadspoorten, zeven bastions en drie waterpoorten. Een groot deel van deze verdedigingswerken bestaat tegenwoordig nog, waaronder twee waterpoorten: de Boerenboom en de Oude Gouwsboom. De meest zuidelijke stadspoort, de Ketenpoort, met naastgelegen waterpoort, de Ketenboom, is eind 19de eeuw afgebroken. De stadsomwalling met bastions en brede stadsgracht werd in dit deel van de stad door de aanleg van de spoorlijn afgesneden van de rest van het historische centrum. De Ketenboom werd in 1886 voor 390 gulden door de stad verkocht aan een sloper. In de 20ste eeuw werd hier een industrieterrein aangelegd en de stads- en waterpoort verdwenen onder het parkeerterrein van RENOLIT, fabrikant van medische kunststoffen. Tegenwoordig wijst niets er meer op dat dit gebied ooit binnen de stadswallen lag. De uitbreiding van het hoofdgebouw van RENOLIT vindt deels op de plek van de Ketenboom plaats. De waterpoort is daarom voor ongeveer de helft opgegraven.
In de bodem bleken de zeer dikke muren van de Ketenboom nog aanwezig te zijn. De doorvaart van de waterpoort was ongeveer 15 meter lang en 4,5 meter breed. Deze waterpoort was daarmee een slag groter dan de Boerenboom en Oude Gouwsboom, die als onderdelen van de verdedigingswerken wel behouden zijn gebleven. Op de bodem van de doorvaart lag een vloer van eiken planken (de beun) op een laag met eiken balken (de slikhouten) en op de vloer een tweede laag met eiken balken (de bovenkespen). De balken hielden de vloer op zijn plek en verbonden de muren van de doorvaart aan elkaar. Op ongeveer de helft van de doorvaart stond een gebouw met een spits dak. Hierin bevond zich het hijswerk van het zware houten schot, de hamei. In de dikke muren zijn de sleuven van dit schot aangetroffen. Dit viel precies tussen twee balken op de vloer. Bij hoog polderwater of overstroming kon men het schot laten zakken om de stad tegen het water te beschermen. En ook bij dreigend oorlogsgeweld deed het schot dienst, want de waterpoort was ook een verdedigingswerk.
Volgens stadskroniekschrijver Brandt zijn de stadspoort en waterpoort in 1598 gebouwd. Op basis van de archeologische resultaten lijkt dit niet te kloppen. Uit het dendrochronologisch onderzoek blijkt namelijk dat twee van de eiken balken afkomstig zijn uit bomen die zijn gekapt in de herfst/winter van 1589/1590 en de herfst/winter van 1590/1591. Het kapinterval van enkele andere eiken balken ligt ook omstreeks 1591. Deze dateringen wijzen op een bouwjaar enkele jaren eerder dan 1598.
Aansluitend op het muurwerk van de waterpoort bevonden zich twee schuin geplaatste keermuren in de walkant van de gracht. De houten deuren van de poort draaiden tegen deze muren aan. Voor de eerste balk, de drempel van de doorvaart, was een houten schot (de baardplanken) in de waterbodem geplaatst om te voorkomen dat water onder de houten vloer zou komen en de vloer omhoog zou drukken.
In de 18de eeuw is de waterpoort grootschalig verbouwd door nieuwe muren van rode bakstenen tegen de oude muren van gele bakstenen aan te bouwen en reparaties aan het houtwerk in grenenhout uit te voeren. De nieuwe muren waren gebouwd op grenenhouten balken met daaronder palen. Het dendrochronologisch onderzoek wijst uit dat deze verbouw na de herfst/winter van 1788/1789 heeft plaatsgevonden.
Deze tekst is geschreven door Christiaan Schrickx en eerder gepubliceerd in de Kroniek van Noord-Holland over 2017. In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen.
Download rapport Download bijlagen