Cornelis Kuinweg 17

In september 2017 is door Archeologie West-Friesland een inventariserend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op het perceel Cornelis Kuinweg 17 in Andijk, gemeente Medemblik. Aanleiding voor het onderzoek was de uitbreiding van bestaande bedrijfsruimte en geplande nieuwbouw. Voorafgaand aan de opgraving is voor het plangebied op basis van reeds bestaande gegevens en inzichten een verwachting voor archeologische resten opgesteld. Hieruit bleek dat de trefkans voor resten uit de Bronstijd (2.000 v. Chr. – 800 v. Chr.) groot was. Om deze verwachting te toetsen, werden verdeeld over het plangebied twee proefsleuven met een totale oppervlakte van 260 m2 aangelegd.

Het grootste gedeelte van het plangebied bevond zich op zogenaamde kreekrugafzettingen. Dit zijn zandige ruggen die gedurende de afgelopen drie millennia door inklinking van de omliggende kleigronden als hogere terreinen in het landschap kwamen te liggen. Voorheen werd verondersteld dat juist deze hogere kreekruggen werden bewoond, maar nieuwe inzichten tonen aan dat de lagergelegen kwelders in grote delen van oostelijk West-Friesland prima aan de bewoningsvoorwaarden voldeden. Hierdoor wordt tegenwoordig met meer nauwgezetheid tijdens de inventariserende fase naar de verwachting voor prehistorische resten op de lagergelegen gebieden gekeken.

De archeologische resten bestonden uit diverse perceel- of akkergreppels, kringgreppels en ondiepe kuilen uit de periode 1500 v. Chr. – 1100 v. Chr. Deze datering werd ontleend aan het summiere, maar goed herkenbare aardewerk van de Hoogkarspel-oud cultuur. De twee meest opvallende sporen waren de resten van twee zogenaamde kringgreppels. Vreemd genoeg komen deze cirkelvormige structuren op vrijwel ieder West-Friese terrein uit de Midden-Bronstijd voor (1.800 v. Chr. – 1.100 v. Chr.), terwijl de functie vooralsnog onzeker is. Een gangbare hypothese is dat te midden van de cirkelvormige structuren de gewassen werden opgeslagen en dat greppel diende voor afwatering en het weren van ongedierte.

Het ontbreken van concrete nederzettingssporen, zoals (water)kuilen, waterputten en sporen gelinkt aan huisplattegronden doen vermoeden dat het onderhavige plangebied ten tijde van de Bronstijd zich in de periferie van een nederzetting bevond.


In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen van dit project.

Download rapport