2018 | Medemblik | Medemblik

In de zomer van 2018 is aan de zuidzijde van de Pekelharinghaven in Medemblik een archeologische begeleiding uitgevoerd op het perceel Pekelharinghaven 18. Tijdens het onderzoek kwamen onder andere resten van huizen uit de periode 1646-1649 en 1750-1869 tevoorschijn.

Op de oudste kaart van Medemblik van Jacob van Deventer uit ca. 1560 is te zien dat bewoning zich voornamelijk centreerde langs de Oude Haven en de huidige Nieuwstraat. De Pekelharinghaven bestond toen nog niet en het plangebied vormde het drassige achterland van Medemblik. In 1631-1632 werd gestart met het aanleggen van de Wester- en Pekelharinghaven. De Pekelharinghaven werd toen nog de Nieuwe Oosterhaven genoemd, omdat deze op ca. 70 m ten zuiden van de Oosterhaven werd aangelegd. De Pekelharinghaven zou tot ruim 4,5 m diep worden uitgegraven. De uitgegraven grond werd daarna gebruikt voor het ophogen van het omliggende terrein en de vestingwal.

Een nauwkeurig beeld van de havens van Medemblik is te zien op de kaarten van Johannes Blaeu, die beide in 1649 worden gedateerd. Op beide kaarten is de stad zichtbaar met de nieuwe aangelegde haven en omwalling met bastions, evenals een gepland deel van de stadverdediging. Daarbij vallen de verschillen tussen de bebouwing van de Westerhaven en Oosterhaven het meeste op. Op de eerste kaart (a) zijn ter plaatse van de zuidzijde van de Pekelharinghaven grote lege bouwvlakken te zien en op de tweede kaart zijn de meeste percelen bebouwd. De tweede kaart bestaat zowel in zwart-wit als ingekleurde versie. De eerste kaart is ook uitgegeven in het stedenboek van Frederik de Wit uit 1698. Kaartuitgevers maakten dankbaar gebruikt van oude kopergravures. De Wit had kennelijk de koperplaat verworven die Johannes Blaeu ook had gebruikt. Op de door Frederik de Wit uitgegeven versie staat rechts onderin het jaartal 1646 en staat tevens vermeld dat de kaart door landmeter Joannes Schagen is getekend. Deze gravure is in de 18de eeuw nogmaals gebruikt door uitgeverij Covens & Mortier, waarbij opnieuw het jaartal is aangepast, namelijk in 1690. De weergave van de stad is ongewijzigd. Kennelijk heeft Johannes Blaeu aanvankelijk gebruik gemaakt van de door Joannes Schagen gemaakte kaart uit 1646 en heeft deze in 1649 aangepast vanwege de vele veranderingen in de bebouwing. Hierdoor is de ontwikkeling van de bebouwing rondom de haven heel precies te volgen in deze jaren. De Pekelharinghaven was in 1646 nog grotendeel onbebouwd en was in 1649, als de weergave op de kaart correct is, vrijwel volledig bebouwd. Dit klopt goed met de historische bronnen, waaruit blijkt dat precies in deze jaren de percelen aan de Pekelharinghaven werden verkocht.

Precies zoals op de kaart van Johannes Blaeu staat weergeven, werd tijdens het onderzoek een huis aangetroffen met een lengte van 11 m en een breedte van 5,2 m. De fundering was direct op de onderliggende klei geplaatst en vertand aangelegd. Deze manier van funderen is vrij gangbaar, maar vanwege de relatieve jonge en nog slappe ondergrond van de nieuw aangelegde Pekelharinghaven noodzakelijk. Het terrein rondom de Pekelharinghaven was immers nog maar enkele decennia oud ten tijde van de bouw van de eerste huizen, waardoor nog maar weinig zetting of klink had plaatsgevonden. Tegen de oostgevel van het gebouw werd een volgestorte kelder aangesneden, gevuld met 262 tegelfragmenten afkomstig van ten minste 149 exemplaren uit de periode 1650-1725. Opvallend aan het vondstcomplex was het ontbreken van gave wandtegels en plavuizen. Waarschijnlijk zijn deze bij de afbraak van het gebouw in de 18de eeuw uit de kelder gesloopt en doorverkocht. De kapotte exemplaren zijn toen weggegooid en in de puinstort beland.

In de tweede helft van de 18de eeuw werd het van oorsprong 17de-eeuwse gebouw deels ingekort en werd halverwege haaks op de 17de-eeuwse funderingen een nieuwe achtergevel geplaatst. Achter het terrein werd deels op de oude funderingen een zomerkeuken gebouwd, waarvan een gemetselde asput nog resteerde. Op basis van het kadastrale minuutplan en de bijbehorende Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel uit 1825 is bekend dat het gebouw in de eerste helft van de 19de eeuw in eigendom was van de van oorsprong Deense schipper Christiaan Schröder Geisler (Gijselaar). Schröder Geisler was schipper op een van de scheepskamelen in Medemblik en was in dienst van de Koninklijke Marine. Niet geheel verwonderlijk dat juist een van zijn messing knopen op het terrein werd aangetroffen.


Deze tekst is geschreven door Jasper Leek & Christiaan Schrickx en eerder gepubliceerd in de Kroniek van Noord-Holland over 2018. In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen van dit project.

Download rapport Download bijlagen