Oosterdijk 1

Achtkante poldermolen aan de Oosterdijk 1 te Medemblik
Recht tegenover het stoomgemaal in Medemblik is in april een achtkante poldermolen opgegraven. De opgraving vond plaats voorafgaand aan de bouw van nieuwe vakantiewoningen op bungalowpark Zuiderzee.
Molencomplex
Vanaf de 16de eeuw werd aan de Oosterdijk in Medemblik met behulp van windmolens het gebied van de Vier Noorder Koggen ontwaterd. Rond 1638 bestond het windmolencomplex uit vijftien molens; zogenaamde riet gedekte achtkante houten binnenkruiers die uitgerust waren met één of twee schepraderen. De vijftien molens waren onderverdeeld over vier aparte molenkolken met ieder een eigen sluis in de Westfriese Omringdijk (afb. 2).
Funderingen
Zowel de bakstenen als de houten funderingen van de molen waren grotendeels nog intact (afb. 3). De basis van de molen bestond uit acht penanten, die gezamenlijk het achtkant vormden. De penanten waren gefundeerd op dunne eikenhouten planken met daaronder een rasterfundering, bestaande uit naaldhouten balken. De ruimtes tussen de naaldhouten balken waren opgevuld met naaldhouten palen (afb. 4).
In het midden van de molen was de wielbak aanwezig van 2 m breed en bijna 5 m lang. Hierin draaide het onderwiel dat de schepraderen aandreef. Opvallend was dat de wielbak aan de oostzijde breder was gefundeerd dan aan de westzijde. Dit hangt hoogstwaarschijnlijk samen met de koningsspil die het onderwiel aandreef. De wielbak was gefundeerd op dikke en brede eikenhouten planken met breeuwsel erop. Onderzoek wijst uit dat het geen scheepshout betreft. Mogelijk hebben ze primair gediend als sluisdeuren.
Via de achterwaterloop werd polderwater naar de krimp geleid. Vanaf dit punt werd het water via het scheprad over de rijzing gemalen richting de voorwaterloop (afb. 5). Via de voorwaterloop stroomde het water naar de boezem van de molengang. Wanneer de boezem genoeg water en druk bevatte werd de sluis in de Westfriese Omringdijk geopend om zo het water te lozen. Onder de bakstenen kwam een uitgebreid systeem van verschillende naaldhouten rasterfunderingen tevoorschijn, vergelijkbaar met de rasterfunderingen onder de penanten (afb. 6).
Vervijzeling
Ergens tussen 1825 en 1859 werden de 15 molens uitgerust met een vijzel (afb. 7). Deze waterschroef kon het water vijf meter omhoog stuwen. In vergelijking tot de 1,75 m die het scheprad kon opvoeren was dit een enorme technische verbetering. Daarnaast is het waarschijnlijk dat de veenbodem door de ontwatering in de loop der eeuwen sterk daalde en de schepraderen niet meer voldoende water konden verwerken. Met behulp van de vijzel werd het mogelijk vanaf een dieper niveau te ontwateren.
De vijzel draaide rond in een gemetselde vijzelbak, waarvan nog dikke muren aanwezig waren met daaronder dikke houten balken. Aan het uiteinde was een deel van de vijzelbak rond gemetseld. Ook was in de vijzelbak een houten vloer aanwezig, deels van dikke naaldhouten planken en deels van gele bakstenen (afb. 8). De muren van de vijzelbak waren circa 8 m lang. Daar waar de vijzel draaide was een ronde bak gemetseld (afb. 9).
Hulpstoomgemaal en afbraak molens
In 1868 begon men met de bouw van een hulpstoomgemaal. Aangezien deze nog niet krachtig genoeg was om zelfstandig het overtollige water te lozen, werd hij gelijktijdig met de molens ingezet. Toen in 1908 een tweede stoomgemaal werd gebouwd verviel de functie van de poldermolens en werden ze gesloopt.
Deze tekst is geschreven door Bart ter Steege in 2019.
In het rapport zijn de laatste resultaten en conclusies te lezen.