Bocht 15

Het pand Bocht 15 maakt onderdeel uit van een van de meest gefotografeerde delen van Enkhuizen. De achtergevels van de panden zijn hier voorzien van houten ‘hangende’ kamers, die oorspronkelijk boven het water hingen. In de 18de eeuw zijn tuinen achter de huizen ontstaan, door het aanplempen van delen van de haven.

Bocht 15 wordt ingrijpend verbouwd en is opnieuw gefundeerd. Omdat inpandig een laag grond werd uitgegraven, vond archeologisch onderzoek plaats.

De Bocht vormt de verbindingsstraat tussen de zuidzijde van de Breedstraat, die al in de 12de eeuw bestond en onderdeel is van de Westfriese Omringdijk, en de Zuider Havendijk, de oudste haven van Enkhuizen uit 1362. Al vanaf de late 14de eeuw was de zuidzijde van de stad een belangrijk punt in de stadsverdediging. Rond 1396 werd ten zuiden van de Breedstraat de eerste stenen verdedigingstoren gebouwd: de Engelse Toren (ter plaatse van Bocht 1). In 1428 bouwde men naast de toren een poort van (natuur)steen, namelijk de Blauwe Poort. Op de locatie van Bocht 15 stond in deze tijd nog geen gebouw. Volgens kroniekschrijver Gerard Brandt is in 1535 een stadsmuur gebouwd langs de Bocht, met daarbij een grote toren en twee kleine wachttorentjes. Vanaf 1590 werd de stad vergroot en veranderde ook de verdediging van de stad. De stadsmuren en een groot deel van de torens werden afgebroken. Uit historische gegevens blijkt dat in ieder geval vanaf 1592 percelen langs de zuid- en westzijde van de Bocht werden verhuurd en dat de huurders er huizen op mochten bouwen. Op kaarten uit de 17de eeuw is een gesloten rij huizen langs de Bocht getekend.

In 1878 zijn twee kleine huizen langs de Bocht samengevoegd; zij vormden daarna samen Bocht 15. In 1938 is het gebouw volledig afgebroken, waarna nieuwbouw in historiserende stijl plaatsvond. Bij de sloop en nieuwbouw zijn de onderste delen van het muurwerk behouden.

Bekend was dat het pand is gebouwd op de plek van de stadsmuur, die aan het einde van de 16de eeuw is afgebroken. Het was echter niet duidelijk of de stadsmuur onder de voor- of achtergevel moest worden gezocht. Bij het inpandig uitgraven kwam hier al snel antwoord op: de stadsmuur bevond zich onder de achtergevel. De stadsmuur was ongeveer 90 cm breed en maakte een hoek naar het westen, waar deze aansloot op de zuidgevel van het naastgelegen Spuihuisje. Haaks op de stadsmuur bevonden zich drie steunberen van 1,8 meter lang en 66 cm breed. De afstand tussen de steunberen in bedroeg 3,6 meter. Aan de bovenzijden waren de steunberen waarschijnlijk verbonden met bakstenen bogen, zodat soldaten langs de bovenzijde van de stadsmuur konden lopen.

Binnen het pand zijn verder een ronde waterput, een stookplaats, een plavuizen vloer en drie regenwaterkelders gevonden. Een van de regenwaterkelders was gedeeltelijk in de stadsmuur gebouwd, waarvoor men destijds een flink gat in het zware muurwerk heeft moeten hakken. Geheel aan de noordzijde kwam bovendien een houten fundering tevoorschijn van het huis dat hier in de late 16de eeuw is gebouwd. De fundering bestond uit korte eiken palen en een zware eiken plaat, waarschijnlijk gaat het in alle gevallen om hergebruikt hout. In latere tijd is de gevel iets naar buiten verplaatst, waardoor de originele fundering binnen het pand is komen te liggen.