In de periode maart-juni 1994 vond te Enkhuizen een archeologisch onderzoek plaats op het terrein van de voormalige Enkhuizer Banketfabriek, dat gelegen is tussen de Vissersdijk, Wiedesteiger, Wortelmarkt en Van Bleiswijkstraat. De opgraving werd uitgevoerd onder supervisie van de ROB met medewerking van de archeologische werkgroep van de vereniging Oud Enkhuizen en de afdeling Noord-Holland Noord van de AWN. Het onderzoek werd volledig gefinancierd door de gemeente Enkhuizen.
Naar doorgaans wordt aangenomen, is Enkhuizen ontstaan uit twee aparte kernen: Gommerkarspel en Enghusen. De laatste zou de opvolger zijn van het in zee verdwenen Oostdorp en moet vermoedelijk gezocht worden rond de huidige Breedstraat. Gommerkarspel was een der ontginningsdorpen aan de Streekweg. De kern lag waarschijnlijk rond de Gommarus- of Westerkerk. In 1355 kregen Gommerkarspel en Enghusen gezamenlijk stadsrechten, een teken dat ze toen al niet meer echt als afzonderlijke woonkernen waren te beschouwen.
In het noordwesten van de stad bevond zich eeuwenlang een groot rietmoeras, bekend als de Lage Valey of het Grote Riet. Aan de oostzijde hiervan lag de Rietdijk, de tegenwoordige Van Bleiswijkstraat, die uitkwam op de Vissersdijk. De Rietdijk zou aanvankelijk deel hebben uitgemaakt van de grens tussen Gommerkarspel en Enghusen. De Vissersdijk behoort evenals de Breedstraat tot de Westfriese Omringdijk, waarvan het verloop sedert zijn ontstaan verscheidene veranderingen heeft ondergaan vanwege het landverlies.
De aanzienlijke kaalslag die door de sloop van de Enkuizer Banketfabriek ontstond, bood een uitstekende kans om middels een oudheidkundig bodemonderzoek een antwoord te zoeken op diverse vragen over de topografische ontwikkeling van het betreffende stadsgedeelte in het bijzonder en van Enkhuizen in het algemeen. Aangezien vermoed werd dat de meest interessante gegevens verzameld konden worden in de omgeving van de Vissersdijk en de Rietdijk/Van Bleiswijkstraat, werd het onderzoek met name gericht op de noordwesthoek van het terrein.
De eerste werkput werd aangelegd langs de Van Bleiswijkstraat vanaf de achterzijde van de erven aan de Vissersdijk in zuidelijke richting. Loodrecht hierop werd vlak achter deze erven werkput 2 gegraven. Werkput 3 betrof de hoek tussen beide voorgaande putten. Om meer te weten te komen over de Vissersdijk en de daaraan gelegen vroegere bebouwing werd ten slotte tussen de percelen Vissersdijk 67 en 71 werkput 4 aangelegd.
Van de jongste vier eeuwen bleek nog weinig in zijn oorspronkelijke verband in de bodem terug te vinden. Enkele zeer fragmentarische muurresten langs de Van Bleiswijkstraat konden in de 17e en 18e eeuw worden gedateerd; het muurwerk, dat in werkput 4 langs de Vissersdijk werd blootgelegd ging slechts terug tot de 19e eeuw. Met name achter de erven aan de Vissersdijk werd een aantal 17e– en 18e-eeuwse water- en beerputten blootgelegd. Deze leverden behalve het alledaagse gebruiksgoed ook verscheidene luxe-voorwerpen op, zoals fraaie voorbeelden van glaswerk, majolica en faience. Ze suggereren dat de toenmalige bewoners van de Vissersdijk een redelijke welstand moeten hebben gehad. Ook van de latere 15e en 16e eeuw bleken de overblijfselen schaars. Alleen in werkput 1 konden enkele muurfragmenten aan deze periode worden toegeschreven. Een merkwaardig gebogen muurrest moet onderdeel van een schouw hebben uitgemaakt. Een ernaast aangetroffen aspot bevestigt dit vermoeden.
Over het algemeen minder zwaar verstoord waren de sporen in de oudere bewoningslagen, waarin nog niet of nauwelijks sprake was van het gebruik van baksteen. Langs de Van Bleiswijkstraat, de vroegere Rietdijk, werden diverse overblijfselen van simpele behuizingen blootgelegd. Van twee aangrenzende percelen, ieder van ca. 6 m breed, kon de achterste helft worden onderzocht; van een derde perceel ten zuiden hiervan kon slechts een klein gedeelte worden blootgelegd, doch de hier aangetroffen sporen zijn te fragmentarisch om een goede interpretatie toe te laten, zodat ze verder buiten beschouwing zullen blijven. De perceelindeling bleef in de loop der eeuwen steeds dezelfde. Tevens bleek dat de erven aan de Vissersdijk oorspronkelijk 7 tot 8 m langer geweest zijn dan tegenwoordig het geval is.
Er konden twee hoofdperioden in de bebouwing worden aangetoond, die op grond van het gevonden aardewerk voorlopig gedateerd worden in het laatste kwart van de 14e en de eerste helft van de 15e eeuw. Ze waren gescheiden door een kleipakket, dat zowel in de richting van de Vissersdijk als in oostelijke richting geleidelijk in dikte afnam.
De bebouwing van de jongste periode heeft vermoedelijk uit twee of meer fasen bestaan, doch hierin is nog niet voldoende inzicht verkregen. In ieder geval stond op ieder van de twee opgegraven percelen een eenvoudige houten behuizing. Ertussen lag een smal met veldkeien bestraat steegje. Bij één van de twee kon een haardplaats worden aangetoond, zodat alleen hier een woonfunctie zeker is. Het huis had aan de kant van het steegje een ingang, waarvoor een ‘stoepje’ geplaveid met verticaal geplaatste runderbotten was aangebracht. Een dergelijk plaveisel is eerder bij archeologische waarnemingen in Hoorn aangetroffen.
Bij de oudste periode kon niet meer dan één bouwfase worden onderscheiden. Op het ene perceel stond toen een simpele plaggenhut, terwijl het gebouwtje op het andere perceel goeddeels was opgetrokken uit zware eiken delen, afkomstig van een afgedankt schip (dergelijke voorbeelden van secundair gebruikt scheepshout, dat in de directe omgeving regelmatig voor handen moet zijn geweest, werden gedurende de opgraving meermalen aangetroffen). In beide gevallen werden geen resten van een haardplaats aangetoond. Dit kan betekenen dat het oorspronkelijke woonniveau niet meer aanwezig was, doch ook dat hier sprake is van stallen of schuren.
Opmerkelijk was dat met name de oudere woonniveau’s sterk in de richting van de Van Bleiswijkstraat afhelden, terwijl deze in oorsprong door zijn functie (Rietdijk) juist een verhoogde ligging had. Een nauwkeurige bestudering van de bodemprofielen wees echter uit dat het veenpakket, dat de ondergrond van de bewoningssporen vormt, in noordelijke en oostelijke richting oploopt en dat de bebouwing langs de Van Bleiswijkstraat dus in wezen gelegen is in een terreindepressie. Deze is ongetwijfeld in verband te brengen met het uit de bronnen bekende rietmoeras in het noordwesten van de Middeleeuwse stad. Of het kleipakket tussen de eerste en tweede bewoningsfase moet worden gezien als een poging om de depressie op te hogen, of dat hier sprake is van een natuurlijke afzetting ten gevolge van een of meer overstromingen, zal nog uit een nadere bestudering van de bodemprofielen moeten blijken.
Op de erven achter de 14e– en 15e-eeuwse bebouwing aan de Vissersdijk en de Rietdijk lagen talloze afvalkuilen, waterputten en beerputten/latrines. In een enkel geval konden resten van een wandversterking van verticale planken worden aangetoond; doorgaans ontbrak deze echter geheel. De beerputten of latrines hadden veelal een klokvormige doorsnede. In één geval bevond zich boven de put nog de planken vloer van het privaat. Evenals hun gemetselde opvolgers uit de 17e en 18e eeuw, vormden de beerputten een bron van interessante vondsten.
In de 14e– en 15e-eeuwse bewoningslagen viel het grote aantal skeletten van schapen en runderen op, dat zich achter op de erven aan de Vissersdijk bleek te bevinden. Veelal betrof het jonge tot zeer jonge dieren. Het is nog de vraag of ze een natuurlijke dood zijn gestorven of door ziekte of verdrinking ten gevolge van watersnood om het leven zijn gekomen. Een interessante vondst vormde het fragment van een laat-14e-eeuwse palingfuik. Het model lijkt zeer sterk op de palingfuiken die nog in recente tijden in gebruik waren. Helaas was een groot deel vernield bij de latere aanleg van een waterput. In een eveneens laat-14e-eeuwse afvalkuil werd een klein fragment van een dito fuik aangetroffen.
Het onderzoek in werkput 4 betrof met name opbouw en ouderdom van de Vissersdijk. De indruk bestaat dat in de aanleg van het dijklichaam drie ophogingsfasen zijn te onderscheiden. Van de vroegste fase kon slechts zeer weinig vondstmateriaal verzameld worden. Dit suggereert een voorzichtige datering in de 13e eeuw. De tweede fase is mogelijk in verband te brengen met de resten van een 15e-eeuws houten huis of schuur aan de voet van het betreffende dijklichaam. Wellicht bestaat er verband met het kleipakket, dat in werkput 1 de bewoningssporen uit de late 14e en 15e eeuw van elkaar scheidde. O f de derde ophogingsfase een echte dijkophoging is of in wezen slechts het terrein achter de dijk betreft, is nog niet duidelijk. Ook over het tijdstip waarop dit gebeurd is, bestaat nog onzekerheid.
Download hier het volledige rapport