1996 | Hoorn | Hoorn

Voorafgaand aan de bouw van enkele woningen werd in Hoorn op het terrein van het voormalige Protestants Weeshuis van 25 maart t/m 12 april 1996 een kleine opgraving verricht door de archeologische dienst van de gemeente Hoorn. Het onderzoek beperkte zich louter tot de bouwlocatie op het noordoostelijke gedeelte van het terrein aan de Oude Turfhaven. Doel van het onderzoek vormden niet alleen de eventuele overblijfselen van genoemd weeshuis, maar vooral de resten van het Middeleeuwse Mariaklooster. Dit klooster werd gesticht in 1408 in een gebied ten oosten van het toenmalige veenriviertje de Gouw, waar zich al drie andere vrouwenkloosters bevonden (het Agnietenklooster uit 1385, het Catharinaklooster uit 1400 en het uit 1404 daterende Geertenklooster). De nu nog bestaande kapel van het Mariaklooster aan de Achterstraat werd gebouwd in 1506. Na de reformatie werden de gebouwen in gebruik genomen door het Protestants Weeshuis, terwijl de kapel dienst ging doen als artilleriehuis.

Met name over de bouwhistorie van zowel klooster als weeshuis heeft de opgraving enkele nieuwe gegevens kunnen verschaffen. De eerst kloosterbebouwing was nog volledig in hout uitgevoerd, terwijl de wanden vermoedelijk van met leem afgestreken vlechtwerk zijn geweest. Het gebruikte hout bleek doorgaans sloophout te zijn: in een enkel geval was duidelijk zichtbaar dat het afkomstig was van een afgedankt schip. Zowel voor bestrating als fundering zijn herhaaldelijk runderbotten gebruikt. Overigens lijken met botten geplaveide straatjes een West-Friese en Waterlandse specialiteit, want hiervan zijn tot nu toe alleen uit Hoorn, Enkhuizen en Edam voorbeelden bekend. Opmerkelijk genoeg stammen alle uit de 15e eeuw. De oriëntatie van de bebouwing bleek evenwijdig te zijn aan de grens met het belendende Catharinaklooster en nog niet gericht op de Oude Turfhaven, zoals nu het geval is. Dit is een aanwijzing dat deze toen nog niet gegraven was.

Om het terrein – dat van oorsprong tot een moerassig gebied behoorde – bouwrijp te maken, is er in het verleden flink opgehoogd. Te oordelen naar het gebruikte steenformaat kan worden vermoed dat het Mariaklooster in de loop van de 15e of vroege 16e eeuw in steen herbouwd is. De stenen kapel uit 1506 bevestigd dit. De oriëntatie van de gebouwen veranderde daarbij zoals hierboven beschreven. Niet lang nadat het weeshuis na de reformatie in de lege kloostergebouwen was gevestigd, moet het complex herbouwd zijn, waarbij de toenmalige bestaande bebouwing – althans voor wat betreft het opgegraven gedeelte – tot op de Middeleeuwse fundering is afgebroken. Niet alleen verschilt het steenformaat van de fundering met dat van het opgaande muurwerk, maar ook een muntje uit 1578, dat tussen het metselwerk van een der muren op de overgang tussen beide werd gevonden, wijst op een drastische verbouwing. Uit latere perioden is bekend dat munten met opzet bij een verbouwing werden ingemetseld ter datering. Later (met name in de 18e eeuw) zijn aan het onderzochte gedeelte van het weeshuis nog enkele kleinere verbouwingen uitgevoerd.

De opgraving was zeer arm aan vondsten. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat noch de klooster- noch de weeshuisgemeenschap in rijkdom leefde. Niet alleen de geschreven bronnen geven hiervoor aanwijzingen, maar ook de aard van sommige vondsten doet dit vermoeden. Hierboven werd reeds gesproken over het gebruik van sloophout en het benutten van ‘gratis’ materialen als runderbotten bij de bouw van het eerste klooster. Een ander voorbeeld is de vondst van een meermalen op primitieve wijze gerepareerde en totaal versleten schoen. Een andere oorzaak van de naar verhouding geringe hoeveelheid vondstmateriaal zou kunnen zijn dat men zijn afval ergens anders dumpte (in de Oude Turfhaven?).


Deze tekst is geschreven door T.Y. van de Walle-van der Woude en eerder gepubliceerd in de Kroniek van Noord-Holland over 1996.