Speeltuin de Binnenkruier

Bart
“Net zoals tegenwoordig kon de polder flink nat zijn. Daarom bouwden de Westfriezen molens om het water weg te pompen.” — Bart ter Steege
De funderingsresten van een poldermolen, onderdeel van een molencomplex aan de Oosterdijk in Medemblik.

Welkom! Op deze pagina kun je alles te weten komen over het verhaal van de vijftien molens die ooit aan de Oosterdijk stonden en onze opgravingen die we hebben uitgevoerd naar enkele van deze molens. In 2016 is de molen onderzocht waar zich nu de speeltuin bevindt en in 2019 kon molen nr. 6 volledig worden opgegraven (ter hoogte van het stoommachinemuseum).

Natte voeten

West-Friesland wordt als sinds de Middeleeuwen omringd door water. De Westfriese Omringdijk scheidde de zee van het polderland. Net zoals tegenwoordig kon de polder flink nat zijn. Daarom bouwden de Westfriezen molens om het water weg te pompen. Al in 1552 werden de eerste molens aan de Oosterdijk neergezet. Vanaf 1634 waren dit er vijftien.

De molens aan de Oosterdijk waren ‘achtkantige binnenkruiers’, uitgerust met één of twee schepraderen: een gebruikelijk type molen voor het droogmalen van grote gebieden. Deze werden bijvoorbeeld ook gebruikt bij droogmakerijen zoals de Schermer, de Beemster en de Purmer.

Het molencomplex aan de Oosterdijk op de kaart van Cornelisz. van Schagen uit 1638.

Water lozen naar zee

De vijftien molens aan de Oosterdijk waren verdeeld over vier molenkolken en vier sluizen. Per sluis werd een systeem aangelegd van meerdere molens, molenkolken en een boezemwater. Het polderwater stroomde richting het scheprad, dat het water richting de boezem maalde. De boezem was een afgedijkt meertje waar het water tijdelijk werd opgeslagen. Vanuit de boezem kon het water met een sluis richting de Zuiderzee worden gebracht. Dit gebeurde via de molenkolk. Als het water in de molenkolk hoger stond dan het zeewaterpeil, kon de sluis richting Zuiderzee worden geopend. De molens met een dubbel scheprad waren in staat om het water iets hoger op te malen. Het voordeel hiervan was dat men het water ook nog op zee kon lozen bij hoog zeewater.

Een luchtfoto van de opgraving met op de achtergrond het stoommachinemuseum en het IJsselmeer de vroegere Zuiderzee.

Afhankelijk van de wind

Aan het gebruik van poldermolens kleefden echter ook veel nadelen. Een eerste nadeel was dat ze afhankelijk waren van de wind. Bij te zachte wind draaiden de wieken niet, maar bij te harde wind, een storm van windkracht 9 of meer, bestond het risico op schade en zelfs brand door te veel warmteontwikkeling in de lagers van de wieken. Ook kon een te hoge stand van het zeewater voor problemen zorgen. Het opgepompte water kon dan niet op zee worden geloosd. Vooral in perioden van hevige regenval, als het belang van bemaling het grootst was, bleek het daardoor niet te voorkomen dat lager liggende delen van de polders overstroomden. Een oplossing van deze problemen werd gevonden in de stoommachine. Uiteindelijk zorgde deze technische ontwikkeling ervoor dat de molens in 1908 overbodig werden en voor sloop werden aangeboden.

Opgraving Oosterdijk molenfundering